Voor de derde keer al in zijn nog jonge carrière betrad Rafal Blechacz (°1985) het grote podium van de Henry Le Boeufzaal in Bozar voor een solorecital. En op deze midweekse avond bewees deze timide Poolse pianist eens te meer dat hij daar met recht en rede zijn plaats heeft: als een verbluffende wervelwind pakte hij in een mum van tijd het publiek in met zijn vingervlugge doch heldere interpretaties van enkele taaie stukken uit het grote pianorepertoire.
Voor de derde keer al in zijn nog jonge carrière betrad Rafal Blechacz (°1985) het grote podium van de Henry Le Boeufzaal in Bozar voor een solorecital. En op deze midweekse avond bewees deze timide Poolse pianist eens te meer dat hij daar met recht en rede zijn plaats heeft: als een verbluffende wervelwind pakte hij in een mum van tijd het publiek in met zijn vingervlugge doch heldere interpretaties van enkele taaie stukken uit het grote pianorepertoire.
Ik herinner mij nog zeer goed hoe ik Rafal Blechacz voor de eerste keer mocht aanhoren. Mijn toenmalige schoonzus die in Polen woonde, was voor de eindejaarsperiode naar België afgezakt en had bij wijze van kerstcadeau een kleinood meegebracht: de cd van de recente winnaar van de vijftiende editie van het vijfjaarlijkse, vermaarde Chopinconcours. Daarmee trad Blechacz in de voetsporen van illustere voorgangers als Maurizio Pollini, Martha Argerich en zijn landgenoot Krystian Zimerman. Het was vooral de manier waarop hij de andere deelnemers letterlijk naar huis speelde – de tweede prijs werd dat jaar uitzonderlijk niet uitgereikt – die in oktober 2005 een verpletterende indruk naliet.
Ondertussen nam de carrière van Blechacz een hoge vlucht en heeft hij met stijgend succes zijn repertoire verbreed en uitgediept. Het Brusselse publiek in de aardig volgelopen concertzaal kon op die manier met Bach, Beethoven en Szymanowski genieten van drie eeuwen pianomuziek. Maar natuurlijk kreeg ook Chopin een plaatsje op het goed gevulde programma.
De avond werd chronologisch opgebouwd en dus stak Blechacz van wal met de derde partita in a (BWV 827, ca. 1727) van Johann Sebastian Bach (1685-1750). Partita was oorspronkelijk de naam voor een variatiereeks, maar Duitse 17de-eeuwse componisten gingen de term ook als synoniem voor een suite gebruiken. Bij Bach vinden we de beide invullingen terug, maar zijn zes partita's voor klavecimbel zijn van het tweede type: een opeenvolging van dansen in de 'galante stijl' die – en dat was hoogst opmerkelijk – steeds door een apart openingsdeel werden voorafgegaan. Met deze Clavier-Übungen, zoals ze door Bach zelf werden bestempeld, kon Blechacz de toehoorders een eerste keer behagen. De tweestemmige Fantasia waarmee de partita begint, baadde in een luciditeit die de uitvoering van elk van de zeven delen zou kenmerken. Opvallend daarbij was de sensationale snelheid waarmee de Italiaanse Corrente werd gebracht, nochtans geen eenvoudig stukje muziek door de opeenstapeling van verschillende ritmes. Maar reeds in de voorafgaande, contrapuntische Allemande had Blechacz afdoende bewezen wel raad te weten met de ritmische complexiteit van Bachs schriftuur. De intieme Sarabande was een welgekomen rustpunt alvorens de vrolijke Burlesca, een speels Scherzo en de driedelige fuga van de Gigue de pianist toelieten om het werk alsnog met de nodige bravoure te besluiten.
Met Bachs derde partita getuigde Blechacz van een groot technisch meesterschap. En toch volstaat dit niet voor de laatste en tevens meest ambitieuze sonate van Ludwig Van Beethoven (1770-1827) uit diens drieluik opus 10 (1797-1798). Een goede uitvoering van diens vierdelige, zevende sonate in de lyrische toonaard D staat of valt immers in belangrijke mate met het buitengewone largo e mesto. Dit lang uitgesponnen langzame deel dat een melancholische gemoedstoestand wil uitdrukken, vergt van de vertolker een grote dosis inlevingsvermogen alsook de gave om ondanks de bijwijlen onstuimige kracht en het breedvoerige opzet toch de noodzakelijke ingetogenheid te bewaren en de veelzeggende stiltes te laten spreken. Met een passende ernst liet Blechacz het lamento op het publiek los. Opnieuw, maar dan in een totaal verschillende context, toonde de solist zich gedreven in het aanhouden van het gepaste ritme. Dat weerhield Blechacz weliswaar niet om met een doordacht rubato zijn spel extra diepgang te geven. Ongetwijfeld werd deze benadering niet door iedereen even fel gesmaakt. Wel getuigde het van lef en een persoonlijkheid die eerder zeldzaam is op zo'n jonge leeftijd. In de overige delen kwam Blechacz minder gedurfd uit de hoek, maar dat betekende niet dat diens interpretatie aan overtuigingskracht moest inboeten.
Na de pauze werden er meer vertrouwde paden bewandeld. De terugkeer naar het vaderland werd ingezet met de eerste ballade in g, opus 23, van Frederic Chopin (1810-1849), gevolgd door de twee polonaises, opus 26. Beide werken werden weliswaar gecomponeerd nadat Chopin in 1831 naar Parijs was geëmigreerd, maar ademen niettemin de sfeer uit van zijn geliefde heimat. De ballade, een term die door Chopin als eerste aan een muzikale compositie werd toegekend, vangt aan met het grote gebaar (lento), maar verzand al snel in de losse overpeinzingen die het eerste thema beheersen en in het tweede een waardige pendant krijgen (moderato). Het stuk eindigt in een onstuimige coda in een briljant-virtuoze stijl (presto con fuoco). Van bij de eerste maten wordt duidelijk dat deze muziek voor Rafal Blechacz geen geheimen meer heeft. Met zijn beheerste aanslag toverde hij een prachtige rijkdom aan kleuren uit het klavier. Onbevangen baande hij zich moeiteloos een weg door verschillende aartsmoeilijk passages. In de polonaises kregen we opnieuw die aalvlugge pianist te horen die, niettegenstaande het hoge tempo, toch ook voldoende aandacht besteedde aan een genuanceerde en tevens zorgvuldige frasering, hetgeen vooral in de dolce passages van het opus 26/1 tot uitdrukking kwam.
Als laatste werk stond de eerste pianosonate (1903-1904) van Karol Szymanowski (1882-1937) geprogrammeerd, het opus 8 dat ook terug te vinden is op Blechaczs meest recente cd-opname. De sonate in c van deze laatromantische, Poolse componist is een begeesterend stuk muziek en het uiteenlopend karakter van de vier delen onmiskenbaar een uitdaging voor elke pianist. Met een jeugdig enthousiasme sneed Blechaczs het passionele openingsdeel aan, dat gekenmerkt wordt door grote contrasten en dynamische uitvallen. Met veel kunde en een groot hart slaagde hij erin de noten te beteugelen en een geloofwaardig verhaal te vertellen, waarna een gevoelig en hartverwarmend adagio volgde. Het impressionistische menuetto klonk dankzij een delicaat toucher kristalhelder en dartel. De finale ten slotte was in die zin een waardige afsluiter doordat al de verschillende pianistieke kwaliteiten uit de eerste drie delen succesvol werden aangewend om tot een veelzijdige, energieke climax te komen. Het publiek reageerde terecht uitgelaten en Blechacz sloot het recital af met twee toegiften. De signeersessie achteraf zou na deze genereuze avond terecht vele bewonderaars lokken.