Anderhalf jaar nadat Loge 35 op memorabele wijze het startschot gaf voor een verkenning van de literatuur voor pianokwintet, opende het kamermuzieklabo 2015 met het tweede deel van deze boeiende ontdekkingstocht. Onder het motto (on)vergetelijkheid werden naast een onvervalst repertoirestuk opnieuw ook enkele verwaarloosde bladzijden muziekgeschiedenis naar boven gespit.
Anderhalf jaar nadat Loge 35 op memorabele wijze het startschot gaf voor een verkenning van de literatuur voor pianokwintet, opende het kamermuzieklabo 2015 met het tweede deel van deze boeiende ontdekkingstocht. Onder het motto (on)vergetelijkheid werden naast een onvervalst repertoirestuk opnieuw ook enkele verwaarloosde bladzijden muziekgeschiedenis naar boven gespit.
Het is met sequels al eens vaker het probleem: niet iedereen van de oorspronkelijke cast kan zich voor het vervolgverhaal vrijmaken. En dat was in dit geval eens zo jammer. Want de originele Quintessence, en dan vooral de ronduit grandioze finale van het pianokwintet van Saint-Saëns, klinkt sinds die zomerse avond in juni 2013 nog regelmatig na. We hadden het nochtans zien én horen aankomen, toen al: een band met uitsluitend vrouwen, dat was gewoon te mooi om waar te zijn. De opvolger moest het dus zonder Lies Colman en Herlinde Verheyden stellen. Maar niet getreurd, want met pianist Nicolas Callot en cellist Daan De Vos toverde Loge 35 twee waardige vervangers uit zijn artiestenpool tevoorschijn. Wel terug trouw op post waren violistes Eva Stegeman en Eline Pauwels en altiste Laura Groenestein-Hendriks.
Het scenario van deze sequel, getiteld (on)vergetelijkheid, vertoonde alvast een opvallende gelijkenis met zijn gesmaakte voorganger: een onmiskenbaar repertoirestuk – toen het kwintet van Schumann – stond ook nu broederlijk naast veel minder bekende kamermuziek geprogrammeerd. Deze keer had Quintessence one-hit wonder Max Bruch en de joodse componist Salomon Jadassohn vanonder het stof gehaald. Allicht doet die eerste naam dankzij zijn roemruchte vioolconcerto in g bij menig liefhebber tenminste nog een belletje rinkelen. Jadassohn daarentegen drukte, ondanks een zeer omvangrijk oeuvre, uiteindelijk vooral met diens pedagogische activiteiten aan het conservatorium van Leipzig een stempel op de muziekgeschiedenis. Maar op visite bij de familie De Vos – tevens trotse ouders van de cellist van dienst – weerklonk bij wijze van uitgesponnen introductie telkens één beweging uit een vergeten klavierkwintet van hun hand.
Collectieve verstilling
“It is really easy for Bruch to write beautifully, it is in fact instinctive for him”, wist de Britse musicoloog Donald Tovey (1875-1940). Toch duurde het meer dan honderd jaar alvorens diens enige pianokwintet uit 1886 alsnog postuum werd gepubliceerd. Het openingsdeel – een kundig doch ongecompliceerd Allegro molto moderato – bleek samen met het zeemzoete Andante tranquillo uit het derde en laatste kwintet van Jadassohn (1895) het ideale opwarmertje voor het veel diepgravender werk dat deze avond nog zou volgen. Vooral de streep Bruch, met zijn gemoedvolle thema’s, plechtstatige harmonieën en bedachtzame dialogen, smaakte naar meer. Het vijftal zette al deze kwaliteiten, mede dankzij een gedegen balans, rijmende toonvorming en alerte middenstemmen in de doorwerking, zeer puik in de verf. Maar het was toch vooral de collectieve verstilling net voor de laatste terugkeer van de smachtende introductie waardoor je het zeker wist: in deze huiskamer blijf ik nog even zitten. Het intermezzo getekend Jadassohn waaierde, ondanks de mooie puls, voorbij. Van een memorabele aha-erlebnis, zoals eerder met het prachtige jeugdwerk van Saint-Saëns, was geen sprake. Al moet je een muziekwerk natuurlijk steeds op al zijn merites – bewegingen dus – beoordelen. En dat gold zeker zoveel voor het programma van dit concert, waarbinnen dit Andante tranquillo inderdaad niet meer dan een rustpunt was – de stilte voor een overdonderende storm.
De man die zijn publiek tot op vandaag met een virtuoos narratief aan noten én een clash van dwingende ritmes steeds opnieuw neerbliksemt, was Brahms. Zijn pianokwintet (1864) is, binnen een nochtans breed kamermuziekoeuvre, het enige van de Hamburger in dit genre. Eens als strijkkwintet opgevat en nadien tot een sonate voor twee piano’s herwerkt, zou de compositie uiteindelijk als een unieke combinatie tot ons komen. Ondanks wat Brahms’ geboortegrond mag suggereren, is dit stuk geen fast food, zoals Loge 35 deze concertdriedaagse met een kwinkslag aankondigde. Geen lichte kost die je even vlotjes doorslikt, maar wél een copieus viergangenmenu waarmee de Duitse maestro onder andere Bruch en Jadassohn overrompelde, en dat van elk ensemble een kolossaal uithoudingsvermogen vergt. Kortom: een magistraal werk dat bij uitvoerders, generatiegenoten en toehoorders zowel bewondering als ontzag opwekt.
Uitermate gedurfd
Hoe indrukwekkend was het dan om vast te stellen wanneer vijf musici, op sleeptouw genomen door een pittige primaria, onbevreesd hun tanden in dit imponerende pianokwintet zetten? Zonder daarbij de risico’s – en een sporadisch intonatieprobleempje – te schuwen. Door te midden van het geagiteerde Allegro non troppo gedurfd de stiltes te laten vallen of elkaar in de broeierige finale aan te porren om vervolgens een energiek perpetuum mobile te realiseren. Welnu, dát was uitermate impressionant. Net als de voldragen manier waarop in het zachtmoedige Andante een serene fragiliteit aan dynamische expressiviteit werd gekoppeld. Was er voor Brahms ‘the conservative’ “blijkbaar geen historische noodzaak om […] de ‘kamer’ te verlaten ten gunste van de grote op virtuositeit of overdaad gefocuste concertzaal”, zoals professor Pieter Bergé schrijft (Concertgebouwcahier, p. 41), dan injecteerde hij het symfonische en concertante karakter toch gewoon in zijn kamermuziekwerk. Hoe je daar dan precies mee omgaat, illustreerde de metamorfose van Nicolas Callot in de rapsodische derde beweging: krachtig aan start en finish, maar opmerkelijk lichtvoetig in het middendeel. Daar wordt een mens stil van.
Ligt na Schumann en Brahms voor Quintessence³ de volgende muzikale bestemming aan de oevers van de Vltava? Want voor Antonin Dvořák tot zijn onuitwisbare pianokwintet kwam, schreef de jongeman immers een – ongelooflijk maar waar – vergeten eerste proeve voor deze bezetting. Of mag er, nu de genderbalans in het ensemble bijna in evenwicht is, ook eens een componiste ten pupiter verschijnen? Clara Wieck door het trio Pauwels-De Vos-Callot… Uitgelezen schoonheid verzekerd.