Net als vorig seizoen opent de Opéra Royal de Wallonie met een van Puccini’s meest geliefde opera’s, La Bohème. Dit keer heeft de start evenwel wat extra zorg en aandacht gevraagd, maar het resultaat is niettemin prachtig.
Na maanden van sluiting – zoals zovele cultuurinstellingen – kon de opera op 20 september dan toch het seizoen inzetten dat de tweehonderdste verjaardag van het operahuis viert. Voor Italiaans repertoire is het bijna traditie dat Stefano Mazzonis di Pralafera, de intendant van het huis, de regie voor zijn rekening neemt. Dat was ook dit keer het geval. Hij situeerde het verhaal in het Parijs van kort na de Tweede Wereldoorlog en realiseerde een bijzonder sfeervol geheel, met geloofwaardige “bohémiens” die als verarmde kunstenaars in het Parijse Quartier Latin hun leven proberen op te vrolijken met onder meer een kerstavondbezoek aan Café Momus en vooral met hun hechte vriendschap. Ze worden voorgesteld als een viertal dat het leven deelt in miserie, maar ook in hoop en momenten van vreugde. Zo ervaren we ook hun bezorgdheid voor Mimi en voor elkaars liefdesperikelen, zoals in de verhouding van Marcello en Musetta.
Het decor van Carlo Sala draagt in grote mate bij tot de sfeer. De hele opera is in een vrij sombere belichting gedompeld. De mansarde van de bohémiens is de eerste verdieping boven straatniveau waar passanten – gekleed in jaren’40-stijl – voorbijkomen en ook een hoertje haar opwachting maakt. Op een van de gevels kleeft een affiche van de film Au coeur de l’orage, een film van Jean-Paul Le Chanois over het verzet in Frankrijk tijdens WO II, uitgekomen in 1948. We kijken binnen door een venster met kleine raampjes en het venster aan de achterwand van de sobere kamer kijkt uit op de typische Parijse gevels in smalle straatjes. We wanen ons echt in een Parijse atmosfeer. Het decor evoceert tegelijk een sterke intimiteit, waarin de ontmoeting met Mimi en later haar dood ontroerend wordt uitgebeeld. De scène bij Café Momus wordt opgevrolijkt met de speelgoedkar en de bonte ballonnen van Parpignol. Het kinderkoor zingt van in de coulissen en verbreekt dus het va-et-vient van de personages niet. De lichtstraal op het trieste koppel bij de dood van Mimi maakt de slotscène extra verdrietig en beklemtoont de samenhang van liefde en dood. Een mooie pointe na een sfeervolle voorstelling.
Kamermuzikale uitvoering
De noodzakelijke aanpassingen om in deze corona-tijden te kunnen presenteren, heeft ook impact op de muziek. Het orkest zat met een gereduceerd aantal muzikanten in de orkestbak. De ORW nam zijn toevlucht tot de bestaande orkestversie van Gerardo Colella, een componist en dirigent die onder andere werk uit de Italiaanse 19de eeuw voor kleinere bezetting bewerkt. De opera krijgt hierdoor als het ware een kamermuzikale uitvoering, die wonderwel past bij de vele intieme passages. De kleinere strijkersbezetting klinkt bijvoorbeeld des te snerpender als Mimi in het vierde bedrijf moeizaam de trap naar de mansarde opklimt. De herneming van het thema van Mi chiamano Mimi in het derde en vierde bedrijf lijkt nog aangrijpender, de zachte fagot duelleert met de harp en de aria Vecchia zimarra van Colline klonk met de beperkte begeleiding zelden zo weemoedig. Dirigent Frédéric Chaslin slaagde er perfect in om het orkest met alle nuances van speelsheid en treurnis van de bohémiens te laten spelen. Het zacht uitsterven van de muziek op het einde terwijl het doek al zachtjes wordt neergelaten, was zeer emotioneel. De operabezoeker kwam muzikaal ten volle aan zijn trekken en kreeg een verschillende, maar toch heerlijke Puccini te horen.
Ook de zangers leefden zich totaal in het verhaal in. De hier besproken voorstelling is deze met de alternatieve bezetting met Jessica Nuccio en Marc Laho. Dus geen Angela Gheorghiu die ook voor de feestelijke start van het verjaardagsseizoen gecast was. Maar dankzij de eerlijke vertolking van Jessica Nuccio heb ik de meer ervaren en (terecht) bewonderde sopraan niet echt gemist. Jessica Nuccio zong met kleurrijke sopraan en zachte nuances een wondermooie Mimi, en speelde ook zeer geloofwaardig. Marc Laho klonk in het eerste bedrijf nog wat stug, maar vanaf zijn mooie aria O soave fanciulla op het einde van het eerste bedrijf zong hij met heldere en zuivere tenorstem zijn partij van poëtische minnaar. Maria Rey-Joly was een pittige en speelse Musetta, die vocaal met haar ietwat scherpere sopraan een mooie pendant vormde voor de gevoelige Mimi. In het laatste bedrijf werd ze ook mooi van haar beminnelijke kant getypeerd, met name in de zorg voor Mimi. De andere partijen waren zodanig ingevuld dat ze het aangename verloop van de voorstelling mee bepaalden.
Met deze mooie La Bohème van Giacomo Puccini heeft Opéra Royal de Wallonie alvast een succesvolle start van zijn 200ste verjaardag gemaakt. Klassiek Centraal wenst het huis een voortzetting in dezelfde stijl toe.
- WAT: La Bohème || Giacomo Puccini (1858-1924)
- REGIE: Stefano Mazzonis di Pralafera
- STEMMEN: Jessica Nuccio, Marc Laho, Ionut Pasco, Maria Rey-Joly, Kamil Ben Hsaïn Lachiri, Ugo Guagliardo, Patrick Delcour
- ORKEST: Orchestre, Choeur, Maîtrise Opéra Royal de Wallonie-Liège o.l.v. Frédéric Chaslin
- WANNEER: zondag 27 september 2020 (nog voorstellingen op 29 september en 1 en 2 oktober)
- FOTO’S: © Opéra Royal de Wallonie-Liège