Een echt dubbelgesprek zat er jammer genoeg niet in. Maar wil je als concertmeester een ganse groep muzikanten leiden, is er sowieso geen plaats voor individualisme. En dus klinkt het bij Otto Derolez en Henry Raudales, de concertmeesters van Brussels Philharmonic, unisono: …
"Gevoelens komen op de eerste plaats, dan pas intellect"
Een echt dubbelgesprek zat er jammer genoeg niet in. Maar wil je als concertmeester een ganse groep muzikanten leiden, is er sowieso geen plaats voor individualisme. En dus klinkt het bij Otto Derolez en Henry Raudales, de concertmeesters van Brussels Philharmonic, unisono: “Als ik viool speel, probeer ik iedereen te motiveren om op dezelfde manier te denken”, zegt Henry. “Vooral als je een gastdirigent hebt die een andere visie heeft, is het een uitdaging om te proberen iedereen te overtuigen om mee in die richting te gaan”, beseft Otto.
De laatste jaren is Brussels Philharmonic niet meer uit de actualiteit weg te slaan. Het voormalig Vlaams Radio Orkest krijgt uit uiteenlopende hoeken bijzonder veel bijval. In eigen land geniet het orkest onder leiding van de Zwitserse chef-dirigent Michel Tabachnik een ijzersterke reputatie. Of het nu in thuisbasis Flagey is of op een van de andere grote podia in Vlaanderen: haar uitvoeringen van het grote orkestrepertoire en muziek van de 20ste eeuw worden door het brede publiek warm onthaald. Ook Klassiek Centraal spaarde in het verleden de loftrompet niet.
Zoals andere hoog aangeschreven orkesten als het Koninklijk Concertgebouworkest en het London Symphony Orchestra beschikt Brussels Philharmonic sinds maart 2011 ook over zijn eigen label, waarop reeds werk van Debussy, Dvorák, Tchaikovsky en Stravinsky werd uitgebracht. Maar het was de opname van de eerste twee pianoconcerti van Liszt met Liebrecht Vanbeckevoort, een uitgave van Klara en Et’cetera, die vorig jaar een Gouden Label van Klassiek Centraal in ontvangst mocht nemen.
Daarnaast werpt Brussels Philharmonic, opgericht in 1935 onder de vleugels van de openbare omroep, zich in het klassieke muzieklandschap op als een opvallende vernieuwer. Recent werden de papieren partituren ingeruild voor een tablet. En de digitalisering gaat met rasse schreden verder. Binnenkort is het orkest misschien wel op uw mobieltje te horen. Want ringtones zijn een van de laatste innovaties die uit de hoge hoed in Flagey zijn gekomen. En, oh ja, de dames en heren van Brussels Philharmonic hebben ook nog hun eigen kledinglijn. Het typeert het orkest: alles moet tot in de puntjes verzorgd zijn.
Muziek in de genen
Met Otto Derolez en Henry Raudales beschikt Brussels Philharmonic over twee ervaren concertmeesters. “We zijn wat men in Duitsland alternerende concertmeesters noemt, wat betekent dat we elkaar voor een bepaalde periode afwisselen en dus nooit samen spelen. Otto en ik zijn verschillende persoonlijkheden met een eigen aanpak. En dat is ook goed zo, het betekent een verrijking”, vertelt Henry Raudales (°1962) in onberispelijk Nederlands in één van de loges van het Flageygebouw. De Belg met Guatemalteekse wortels is bezig aan zijn achtste seizoen als concertmeester van Brussels Philharmonic en kreeg de muziek als het ware met de paplepel binnen. “Muziek zit in mijn genen. Je hebt dat als kind in jou of niet. Uiteraard heeft mijn vader als leraar een heel belangrijke rol gespeeld. Tot mijn 18 jaar heb ik bij hem viool gestudeerd en met hem als dirigent verschillende soloconcerten uitgevoerd. Later heeft hij me vooral van op afstand begeleid en ondersteund.” Raudales heeft een innige band met ons land. Dankzij het Fonds Alex De Vries, genoemd naar de betreurde pianist, kreeg hij de kans om masterclasses te volgen bij grote namen als Mstislav Rostropovich, Emil Gilels en Leonid Kogan. In 1985 behaalde Henry de derde plaats op de Koningin Elisabethwedstrijd, en van 1989 tot 1993 was hij eerste concertmeester bij de Vlaamse Opera.
“Ik ken geen enkel groot symfonisch orkest dat niet minstens twee concertmeesters heeft”, steekt Otto Derolez (°1965) van wal. “Het is een job waar zoveel bij komt kijken en redelijk wat voorbereiding vergt, waardoor de taak sowieso opgesplitst wordt om de werklast te verdelen.” Ik ontmoet Derolez, sinds 1999 concertmeester van Brussels Philharmonic, in zijn woonst in het Oost-Vlaamse Lochristi. Ook hij is ervan overtuigd dat je passie voor muziek grotendeels DNA bepaald is. “Je hebt wel ouders nodig die de lont van dat kruitvat willen aansteken, een entourage die je een bepaalde richting wijst. Als kind veel naar concerten gaan, is belangrijk. En uiteindelijk merk je heel vroeg dat muziek je enorm aantrekt en je er heel veel in kwijt kan. Het hele zijn van een violist is opgebouwd rond een pakket dat je meegekregen hebt als kind. Dat zijn je eerste en sterkste impulsen.” Concertmeester worden was Otto's grote droom, en hij deed al heel vroeg heel veel ervaring op in een orkest. Reeds op 16-jarige leeftijd werd hij lid van I Fiamminghi: het kamerorkest van stichter en artistiek directeur Rudolf Werthen. “Dat heeft me een surplus gegeven waardoor bepaalde dingen later makkelijker werden”, blikt Derolez tevreden terug. “Rudolf heeft mijn violistieke ogen en oren geopend en de poorten naar de concertpodia wereldwijd opengezet. Hij was een eerste zeer grote meneer waar ik heel veel van geleerd heb. Sommige van zijn tips pas ik vandaag nog altijd toe. De savoir-vivre en het metier in het orkest zijn een vak apart, en die heb ik dankzij hem bij I Fiamminghi op jonge leeftijd kunnen opdoen.”
Speciale opleidingen voor concertmeester zal je op het curriculum van een conservatorium immers niet terugvinden. “Normaal gezien verloopt een aanstelling via audities, al is het niet makkelijk om daarvoor een uitnodiging te krijgen. Je moet dus ook veel chance hebben”, is Raudales eerlijk. En hij kan het weten, want sinds 2001 is Henry ook concertmeester bij het Münchner Rundfunkorchester. “In België zijn de audities opener, liggen er meer kansen. Iedereen die kandideert, wordt ook effectief uitgenodigd. Maar in Duitsland bijvoorbeeld wordt vooraf een selectie gemaakt op basis van cv en ervaring. Ook van welke school je komt, speelt een rol. Je moet een persoonlijkheid hebben die past bij het orkest. Zoiets heeft niets met de kwaliteit van je spel te maken, maar wel met de manier hoe je je presenteert, je uitstraling en charisma.”
Biologie van een orkest
De concertmeester is aanwezig bij elke auditie omdat hij samen met het management mee de visie van het orkest bepaalt. “Bij Brussels Philharmonic willen we geen passieve muzikanten. We verlangen van de mensen dat ze bewegen, met emotie spelen en passen in de biologie van het orkest”, getuigt Raudales. “Dikwijls zien we muzikanten die heel sterk scoren op audities, vaak mensen uit het Oostblok, maar het daarna heel lastig hebben in het orkest tijdens hun proefperiode”, vult Derolez aan. “Tijdens de proefperiode verlang je dat de muzikant zich aanpast aan een bepaalde manier van spelen en de mentaliteit van het orkest” benadrukt Raudales. “Dan merk je snel of ze flexibel zijn en bijleren of daarentegen te geconditioneerd zijn. Flexibiliteit is ongelooflijk belangrijk voor een muzikant en bij uitbreiding voor een orkest. Zo heeft de Russische vioolschool ongelooflijke solisten voortgebracht, maar daardoor dachten de orkesten minder collectief”, zo gaat hij verder. “Ik ken heel veel mensen die op hun twintigste fenomenaal goed viool spelen, maar die de grootste moeite hebben om een simpel trekje samen te spelen met een groep van violen omdat ze zodanig individualistisch ingesteld zijn”, bevestigt Derolez. “Leren samenspelen op jonge leeftijd, naar elkaar leren luisteren, is van primordiaal belang en minstens even belangrijk als de technische scholing.”
De audities bijwonen is voor de concertmeesters van Brussels Philharmonic slechts één aspect van een veel ruimer takenpakket. “Op de eerste plaats moet je veel contact hebben met de verschillende orkestpartijen om het concept van de dirigent en diens bewegingen door te vertalen. Want als ik viool speel, probeer ik iedereen te motiveren om op dezelfde manier te denken”, merkt Raudales op. “Het moeilijkste is proberen ten allen tijde iedereen op dezelfde manier en in dezelfde mate met de neuzen in dezelfde richting te krijgen”, beklemtoont Derolez. “Vooral als je een gastdirigent hebt die een andere visie heeft, is het een uitdaging om te proberen iedereen te overtuigen om mee in die richting te gaan. Dat is soms wel eens moeilijk. Want ook als je het niet eens bent met iemand: de dirigent blijft de dirigent, of je dat nu graag hebt of niet.” In tweede orde, zo is Raudales stellig, speelt een concertmeester ook een beetje de rol van psycholoog, een buffer tussen dirigent en orkest. “Soms kan een dirigent nogal grof zijn in zijn commentaren en voor een gespannen atmosfeer zorgen. Het is dan aan de concertmeester om in een stresssituatie de muzikanten te motiveren en een gevoel van samenhorigheid te creëren.” Ten derde moet een concertmeester ook representatief zijn voor het orkest. “Op het podium moet ik een zekere autoriteit uitstralen en indien nodig de solist bijspringen wanneer er onzekerheid optreedt of de dirigent hem niet kan volgen. Onze taak is te helpen dialoog te maken en de solist te inspireren. Het is ook kwestie van in een bepaalde plaats te groeien. Je hebt tijd nodig opdat de mensen vertrouwen in je krijgen en je ook begrijpen”, legt Raudales uit. Ook Derolez beschouwt autoriteit als essentieel: “Wie concertmeester wordt, zijn mensen die leiderstypes zijn, met een soort spontane autoriteit die absoluut nodig is in een orkest. Een dirigent heeft immers een aantal kolonels nodig, en een concertmeester is de rechterhand van de dirigent. Uiteraard moet je ook de sterkst presterende zijn in de groep. De andere muzikanten moeten jou als voorbeeld kunnen aanzien, jou in die leidersrol aanvaarden.”
“Tot slot vind ik het intermenselijke aspect in een orkest bijzonder belangrijk”, eindigt Raudales zijn opsomming van de verantwoordelijkheden van een concertmeester. “Het is belangrijk een goed contact te hebben met je collega's. Als concertmeester probeer ik daarom een klankbord te zijn bij wie de muzikanten met hun professionele problemen terechtkunnen. De taal die we als muzikanten spreken, is immers dezelfde: muziek. Een opmerking is daarom nooit persoonlijk bedoeld, maar erop gericht om de klank van het orkest te verbeteren. Uiteindelijk probeer je aan iedereen in het orkest het gevoel te geven belangrijk te zijn.” Derolez beaamt: “Je moet sowieso veel mensenkennis hebben en kunnen boven situaties en mensen staan zonder dictatoriaal te zijn. Ik zou niet durven beweren dat de verschillende nationaliteiten in het orkest op zich een probleem is of zou kunnen zijn. Het gaat veel meer over karakters. Ik hou niet van ja-knikkers, mensen die klakkeloos alles aanvaarden. Uiteraard heb je in elk systeem wel eens een woord met iemand. Maar voor elk probleem is er een oplossing. Ik praat graag de dingen uit en hou niet van conflicten.”
Zelden of nooit tevreden
Beide heren zijn opmerkelijk hard met, en bijzonder kritisch voor, zichzelf. Derolez: “Beroepsmuzikant zijn, in het bijzonder concertmeester, is een gegeven dat met immens veel discipline te maken heeft. Timing is alles. Talent en een grote werklust zijn nodig om het ver te schoppen. Zeker mag je niet vies zijn om op jonge leeftijd ettelijke uren per dag te studeren. Over mijn individuele prestaties ben ik zelden tevreden. Voor mezelf leg ik de lat bijzonder hoog.” Raudales gaat nog een stap verder: “Ik ben nooit tevreden. Al hebben we natuurlijk al heel mooie concerten gespeeld en op zo'n moment waardeer je dat ook.” Hij relativeert daarom: “Je moet natuurlijk wel positief blijven met jezelf. Je kunt niet iedere dag dezelfde inspiratie en energie hebben. Wel moet je altijd alles geven en proberen een soort regelmaat te creëren. Ik steek niet te veel tijd in het beoordelen van mijn eigen prestatie. Het belangrijkste is als orkest compact en homogeen te klinken en elkaar goed te verstaan.” Derolez meet de prestaties van zijn Brussels Philharmonic graag af aan de wereldvermaarde Berliner Philharmoniker onder leiding van Herbert von Karajan. “Voor mij is dat nog steeds dé referentie. Als je daarbij in de buurt komt, ben je goed bezig. Die kwalitatieve standaard is zo hoog, iedere individuele prestatie in dat orkest is er top, nog steeds trouwens. Hoewel ik niet direct tuk ben op Sir Simon (Rattle, de huidige chef-dirigent van de Berliner Philharmoniker, red.).”
Topprestaties leveren en perfectie proberen te bereiken op vlak van klank, intonatie, frasering en balans: daar zijn muzikanten volgens Derolez dag in dag uit voor de volle 100% mee bezig. Maar bestaat er eigenlijk wel zoiets als de perfecte uitvoering, en is perfectie überhaupt wel interessant? “Perfectie in de uitvoering van muziek bestaat, net zoals ze bij Rubens of Mozart bestaat. Maar het is en blijft een momentopname”, betoogt Derolez. “Perfectie is zeer moeilijk te bereiken. Er is tevens een groot aantal externe omstandigheden dat meespeelt. Perfectie is bijzonder interessant, omdat ze onder meer door de hoedanigheid van onze maatschappij zo snel muteert.” Voor zijn collega Raudales is perfectie daarentegen allesbehalve de eerste zorg. “Ik ben eerder realistisch. Je kan perfect willen spelen, maar als je daarmee bezig bent, kan je jezelf onmogelijk geven op een emotionele manier. Als je emotioneel bent, neem je immers risico's. Terwijl je alles moet beheersen om perfect te spelen. Dan creëer je een soort stress voor jezelf. Ik wil de mensen raken in hun hart, zorgen dat ze geboeid zijn door wat we doen.”
Hoofd of hart?
De strijd tussen hoofd en hart is er één waarmee elke muzikant af te rekenen krijgt. Derolez en Raudales zijn op dit punt unaniem: gevoelens komen op de eerste plaats en dan pas het intellect. “Ratio is maar iets dat dient om het gevoel te ondersteunen. Ratio is ritme. En ook: hoe schrijf ik iets op zodat diegene die dit leest een bepaald gevoel krijgt. Gevoel onderdrukken door, of omwille van, ratio is niet aan mij gegeven. Schoonheid laat zich weliswaar niet definiëren, maar bepaalde esthetische regels liggen nu eenmaal vast. En er zijn vandaag nogal wat componisten die deze regels aan hun laars lappen. Daar hou ik niet zo van”, is Derolez openhartig. “Mijn vader heeft geprobeerd eerst mijn emoties te ontwikkelen, opdat ik muziek niet zou percipiëren in functie van de noten, maar wel als tekst”, kijkt Raudales terug. “Je moet daarom iets proberen te zeggen met je instrument. Omdat muziek een middel is om gevoelens en sensaties te kunnen beschrijven en alles daarom betekenis heeft. Daarom ben ik soms wat ontevreden: er zit zo veel symboliek in de muziek, terwijl sommige dirigenten enkel aandacht schenken aan piano, forte en crescendo.”
Dat laatste gaat alleszins niet op voor Michel Tabachnik, de chef-dirigent van Brussels Philharmonic. Over de huidige orkestleider klinken zowel Raudales als Derolez bijzonder positief. “Michel geeft ons veel vrijheid en is zeer explosief op een concert. Hij kan de mensen ook goed motiveren. Dat vind ik een zeer positieve kwaliteit van hem”, luidt het bij Raudales. “Het orkest is onder zijn leiding en ook door het goede management en de omkadering heel succesvol geworden. Ik ben zeer blij om deel uit te maken van die evolutie. Ik geniet echt van deze renaissance van het orkest. Het is fantastisch om zoiets te beleven.” Eenzelfde geluid valt bij Derolez te horen: “De samenwerking met Michel Tabachnik verloopt schitterend. We zitten voor 90% op dezelfde lijn. Soms zijn er wel eens kleine verschillen in opvatting met betrekking tot strijkertechnische dingen, maar daar blijft het bij.”
Internationale doorbraak
Door deze symbiose tussen dirigent en orkest krijgt Brussels Philharmonic ook over de landsgrenzen steeds meer vaste voet aan de grond. Het orkest is in residentie in het Parijse Cité de la musique en concerteerde in enkele van de meest vermaarde Europese muziekzalen. Zo werden de voorbije seizoenen onder andere het Konzerthaus Berlin, het Concertgebouw in Amsterdam, het Weense Musikverein, het Grosses Festspielhaus in Salzburg en de Londense Cadogan Hall aangedaan. Het was van 1978 geleden dat een Belgisch orkest in de Britse hoofdstad op de planken stond. Daarnaast is Brussels Philharmonic ook een graag geziene gast op buitenlandse muziekfestivals (Besançon, Straatsburg) en werkte het eind vorig jaar nog een tournee van twee weken af in Duitsland.
Het consolideren van de vaste afspraken in Europa en de enkele tournees zijn echter geen eindpunt van de ambitie, maar net het begin van de doorbraak van het orkest naar de Europese en internationale top, zo valt te lezen in de seizoensbrochure. “Concerten in het buitenland zijn ongelooflijk belangrijk voor de PR en de reputatie van het orkest”, klinkt het bij Raudales. “Alleen in België spelen, is onvoldoende. Als je in Wenen en Londen speelt, en je krijgt goede kritieken, dan kom je op hetzelfde niveau als andere orkesten die daar regelmatig spelen zoals de Berliner Philharmoniker, London Symphony Orchestra, enzovoort. Brussels Philharmonic heeft altijd een internationale uitstraling gehad, maar om de belangstelling van publiek en media aan te wakkeren, is het noodzakelijk om in het buitenland te spelen.”
De internationale doorbraak van Brussels Philharmonic kwam vorig jaar opnieuw een stukje dichterbij toen bekend raakte dat de soundtrack bij de Franse stomme film The Artist op de uitreiking van de 84ste Academy Awards een Oscar in de wacht sleepte. Brussels Philharmonic verzorgde in het voorjaar van 2011 de opname van de muziek van Ludovic Bource in Flagey's Studio 4. Het was overigens niet de eerste keer dat het orkest op deze manier in de prijzen viel. In 2005 won de muziek van Howard Shore uit Martin Scorcese's The Aviator een Golden Globe, en ook toen stond Brussels Philharmonic in voor de uitvoering. De uitgebreide ervaring die het orkest de voorbije jaren samen met het Filmfestival Gent opbouwde rond filmmuziek werpt duidelijk zijn vruchten af.
“Vandaag moet je als orkest veel breder denken dan vroeger. Je moet je immers altijd kunnen aanpassen aan de tijd en Brussels Philharmonic is een van de eerste orkesten die dat doet”, denkt Raudales. “Je kan vandaag niet meer uitsluitend vasthouden aan een beperkt klassiek repertoire. Een goede orkestmanager of intendant is iemand die dus het bredere plaatje ziet, en zich ook afvraagt hoe jonge mensen denken, wat de plaats is van een orkest in de maatschappij, enzovoort. Hoe bereik je bijvoorbeeld iemand die alleen maar houdt van pop- of filmmuziek”, vraagt Henry zich af. “Het gaat er allemaal over met welke saus iets is overgoten”, gelooft Derolez. “Hoe oogt iets op het programmaboekje, hoe oogt het op de poster of aan de hand van de babbel van de intendant of de concertorganisator. Waarom scoren de mooiste films die ik ken ongelooflijk goed bij een groot publiek? Iedereen zegt: wauw, prachtige filmmuziek! Maar als je diezelfde muziek speelt in de concertzaal, interesseert het niemand meer. Waarom trekt het dan plots wel een groot publiek aan? Omdat er een los, actueel en sexy imago aan de film vast hangt, en de muziek is daar een deel van.”
Wie zoekt, die vindt
Het is een van de grootste uitdagingen voor elk orkest: hoe jongeren warm maken voor de klassieke muziek? Hoe hen te overtuigen van de waarde van het klassieke muzikale erfgoed? “Je moet de mensen eerst leren om zich langer te concentreren”, noemt Raudales een noodzakelijke, maar onvoldoende voorwaarde. “Daarnaast probeer je als orkest zo creatief mogelijk te zijn en een relatie op te bouwen met een jonger publiek. Dat is makkelijk gezegd, maar in de praktijk niet zo evident. Het gebrek aan show en de afstandelijkheid tegenover het publiek zijn problematisch. Er moet daarentegen meer interactie zijn. Je moet de muziek ook naar de scholen brengen en de jongeren zelf actief betrekken. Samenspelen met popgroepen en -muzikanten is ook een mogelijkheid. De video's gemaakt in De laatste show samen met Hooverphonic en Das Pop worden beter bekeken dan de klassieke video's die we op YouTube hebben staan.”
“Wie naar kwaliteit zoekt, die vindt klassieke muziek wel”, is Derolez overtuigd. “Het is niet zo dat er een probleem is bij de jeugd. Wel is er een probleem bij hoe de muziek soms gebracht wordt. We leven immers in een wereld die heel veel catalogeert. Het cliché dat jongeren niet naar concerten gaan of niet houden van klassieke muziek is de grootste onzin die er bestaat. Wel is het zo dat bepaalde concerthuizen een ontzettend stijf karakter hebben. En dat trekt de jeugd niet meer aan. Hoe de zaken aan de man gebracht worden, werkt soms zeer afstotend. Klassieke muziek moet aan haar imago werken. Misschien moeten we wel gewoon weg uit de concertzalen, al blijven die natuurlijk wel nodig.”