Quintessence. Een band bestaande uit vijf veelzijdige vrouwen. Daar komt geheid een split van, toch? Gelukkig draait in echte kamermuziek veel, zo niet alles om kortstondige blikken, geven-en-nemen. Dat hadden een ambitieuze Schumann en een vroegrijpe Camille Saint-Saëns zeer goed begrepen. Loge 35/7 bracht hun gouden pianokwintetten samen.
Quintessence. Een band bestaande uit vijf veelzijdige vrouwen. Daar komt geheid een split van, toch? Gelukkig draait in echte kamermuziek veel, zo niet alles om kortstondige blikken, geven-en-nemen. Dat hadden een ambitieuze Schumann en een vroegrijpe Camille Saint-Saëns zeer goed begrepen. Loge 35/7 bracht hun gouden pianokwintetten samen.
Klassieke muziek naar de mensen brengen, zonder de drempels van de grote concerttempels: met een rijmpje zet Loge 35 de poorten naar de kamermuziek met enige regelmaat open. Meer bepaald voor een reis die begon in Borgerhout, over Gent, in Brussel en (opnieuw) eindigde in Antwerpen. En dat allesbehalve in een klinisch labo, maar wel op locaties die gemoedelijkheid, sfeer en – uiteraard – intimiteit uitademen.
Zoals Maene's (volgelopen) concertloft bijvoorbeeld. Ideaal voor twee stukken waarin de piano gelukkig geen overvleugelende, maar wél een bijwijlen virtuoos-dirigerende rol speelde. Afspraak dus op enkele minuutjes van het Zuid-station, met een Duits-Frans programma. Een origineel paar, die twee. Ene Robert Schuman had het zo dicht bij hartje Brussel – où l'Europe et les Pays-Bas se mélangent – alleszins niet veel mooier kunnen bedenken.
Zijn quasi-naamgenoot toentertijd al evenmin. In 1842 begon Schumann er zo ongeveer aan, en het werd een wonderbaarlijk, kamermuzikaal jaar. Expérience est source d'inspiration: zo werd het pianokwintet zelfs de vormelijke kroon op 's mans noeste arbeid. Camille Saint-Saëns was er uiteindelijk net iets vroeger bij, pende zijn vijfkoppige worp immers rond zijn twintigste en blonk nadien meermaals uit als begenadigd pianocomponist. Waarvan de roots dus eigenlijk lagen in een te weinig gehoord, maar opzienbarend matuur werk.
Convivialité
Dat is de hakken geruisloos inruilen voor pedalen, en terug. Na het doordringende concert – tongue in cheek – op kousenvoeten een blauwe voile omruilen voor een rood topje. En tenslotte op slippers de Brusselse binnenstad intrekken. Met zijn opus 14 bewees Saint-Saëns dat je in overtuigende kamermuziek eigenlijk ieder het zijne moet geven om tot een geheel te komen dat meer is dan de som van zijn delen. Hoe dat dan klinkt, werd door Quintessence fijntjes en met oog voor detail én timing onderstreept. De volgorde werd daarbij onverwacht even omgedraaid: de toehoorders kregen dus eerst Camille op hun bord.
De meisjes hadden hun huiswerk meer dan gemaakt. Binnen een strak tijdschema, zo bleek uit de soepel in elkaar overvloeiende, breedvoerig-chromatische middendelen. Daar ontstond overigens een opgemerkte Dutch connection tussen primaria en altiste. In hoekdeel uno (allegro moderato e maestoso), een vraag-en-antwoord-spel waarbij de piano eerst zoekend en later meer cadenserend vraagtekens plaatste en de strijkers zachtjesaan komen binnenglijden, werd finaal een meeslepende dynamiek bereikt. In het andere, canonisch-bewegende hoekdeel (allegro assai ma tranquillo) zat dan weer een magnifieke melodie. Eentje die langzaamaan uitgroeide tot een memorabele eenwording van timbres om nooit meer te vergeten.
Clara
Dat een vrouw haar man drijvende kan houden, zoveel is zeker. Schumann droeg zijn pianokwintet misschien niet op aan zijn echtgenote Clara Wieck. Maar wat wel zeker is, is dat ze het werkstuk meermaals met overgave zou spelen. En dat viel zelfs bij, godbetert, Wagner in de smaak! “Dat de dames nog enkele minuten langer nodig hebben om terug voor het voetlicht te treden”, klinkt het intussen bij Roeland Byl – mede-bezieler van Loge 35 – haast verontschuldigend. Ik had in deze muziektempel in ieder geval nog geen (bel)toon horen rinkelen. En de tijdloze klanken die daarna weerklonken? Die maakten dat uiteindelijk alles opnieuw in de plooi viel. Met dank ook aan de eveneens blauwgesluierde tourneuse de pages.
En dit is in het geval van Robert Schumann áltijd een compliment. Want ook al is het kwintet een in vele opzichten majeur stuk, aan Robert kleeft toch altijd dat randje. Het vijftal slaagde er wonder-wel in beide zijden van de medaille te belichten, met als ultiem hoogtepunt de bewegende vormen uit de scène in vijf akten, die het scherzo kan zijn. Zo knap de eerste viool trouwens van jetje gaf, zo'n verrassing was het vast te stellen dat de tweede viool via een opmaat de terugkeer naar het jubilerende beginthema inluidde. What a feeling – zou Irene Cara tot aan de slotfuga zingen!
Ik ging naar huis met een vraag? Eentje. Wie durft na hun nog te schrijven? Music Maestra's…
PS: de trillende arm was voor de fotograaf achteraf. Vandaar uiteindelijk deze breedhoekcompositie met tinten rood.