*** Het Label Naïve pakt uit met drie instrumentale composities uit de jaren ’80 van de nu 87-jarige Franse componist en dirigent Pierre Boulez (°1925). De zes tot elf solisten staan o.l.v. van de oprichter van het Ensemble, Daniel Kawka en Fabrice Jünger plaatst de dwarsfluit centraal. Drie composities op deze cd: twee mooie en één te veel.
*** Het Label Naïve pakt uit met drie instrumentale composities uit de jaren ’80 van de nu 87-jarige Franse componist en dirigent Pierre Boulez (°1925). De zes tot elf solisten staan o.l.v. van de oprichter van het Ensemble, Daniel Kawka en Fabrice Jünger plaatst de dwarsfluit centraal. Drie composities op deze cd: twee mooie en één te veel.
Velen onder ons zullen Boulez hebben leren kennen aan de hand van zijn drie seriële pianosonaten, zijn “Marteau sans maître” en “Pli selon pli”. Daarnaast hebben we hem in de jaren ’70 leren kennen als oprichter van het Institut de Recherche et Coordination Acoustique/Musique (IRCAM), dat oorspronkelijk verbonden was aan het Parijse centre national d’art et de culture Georges-Pompidou. We leerden we hem ook kennen als de oprichter van het Ensemble InterContemporain. In mijn geval kwamen daar nog de boeken bij van Dominique Jameux en van de violoniste raté, Antoine Goléa.
Opdat u zich kan oriënteren: een paar gegevens in vogelvlucht uit zijn professioneel leven.
1925 : geboren in Montbrison (département de la Loire-Rhône-Alpes), de stad van François Claudius Koënigstein, (Ravachol), le « Rocambole de l'anarchisme ».
Studeert eerst wiskunde in Lyon en komt vervolgens in de klas van Olivier Messiaen en Andrée Vaurabourg, de echtgenote van Arthur Honegger.
1946 : Wordt chef de musique bij de Compagnie Madeleine Renaud-Jean-Louis Barrault. Componeert zijn pianosonaten in de lijn van de Nieuwe Weense School, Messiaen en René Leibowitz en zijn cantaten op tekst van René Char. Ontwikkelt het Sérialisme Intégral.
1955 : richt de Concerts du Domaine Musical op en componeert « le Marteau sans maître »
1960 : componeert Pli selon pli, geeft les in Bazel en aan Harvard en wordt dirigent.
1963 : dirigeert Le Sacre du Printemps en de Franse creatie van Wozzeck in Parijs.
1967 : dirigeert Parsifal op de Bayreuther Festspiele
1976-1980 : dirigeert de Ring in Bayreuth (regie Patrice Chéreau) en dirigeert in Cleveland, Londen en New York.
1977 : richt het IRCAM op, verbonden aan het Ensemble InterContemporain
Het Ensemble Orchestral Contemporain werd in 1992 opgericht door Daniel Kawka die meer en meer naam maakt als dirigent. Het ensemble heeft ondertussen wel vierhonderd composities en zeventig creaties van 180 componisten op haar palmares.
Boulez componeerde “Mémoriale” voor fluitsolo en 8 instrumenten in 1985. De acht instrumenten zijn twee hoorns, drie violen, twee altviolen en een cello. De partituur is dermate knap gecomponeerd dat de fluitsolo zou volstaan om een boeiende luisterervaring te hebben. Geen toeval want net als de harp, heeft de dwarsfluit altijd een voorname rol gespeeld in de Franse muziekgeschiedenis. Onvermijdelijk doet de dwarsfluit mij dan ook denken aan “Syrinx” dat Debussy in 1913 componeerde voor de fluitist Louis Fleury (1878-1926). Een gelijkaardige sfeervolle expressie met de nimf van Debussy wisselt in het werk van Boulez af met de Pierrot Lunaire-achtige Flatterzunge van Arnold Schoenberg. De fluitpartij doet mij denken aan “Ascèses”, 5 stukken voor dwarsfluit uit 1967 en de 5 Incantations, voor dwarsfluit uit 1936, van André Jolivet (1905-1974), en aan de vier Joueurs de flûte, Pan, Tityre, Krishna en Monsieur de la Péjaudie, uit de gelijknamige compositie voor fluit en piano uit 1924 van Albert Roussel (1869-1937). Ik maak van de gelegenheid gebruik u de combinatie Boulez-Jolivet aan te bevelen, maar ook Boulez-Roussel want Roussel heeft nog andere heel mooie werken voor fluit gecomponeerd (Divertissement op. 6 pour flûte, hautbois, clarinette, basson, cor et piano (1906), Deux poèmes de Ronsard op. 26 pour flûte et soprano (1924), Sérénade pour flûte, violon, alto, violoncelle et harpe opus 30 (1925), Trio op 40 pour flûte, alto et violoncelle (1929), Pièce pour piccolo (pipeau) et piano (1934), het Andante et Scherzo op. 51 pour flûte et piano (1934) en Elpénor op. 59 pour flûte et quatuor à cordes (1937). À propos, Elpenor was die mooie metgezel van Odysseus die op het eiland Aeaea dronken ging slapen op het dak van het paleis van de tovenares Circe en ‘s anderendaags er af viel en het niet overleefde, goed wetend dat hij eerst ontsnapte aan de Laistrygonen. Dat waren mensetende reuzen. ‘t Zal je maar overkomen.
Ik kan het niet laten de beide composities van Boulez, “Mémoriale” en “Dérive 1”, te plaatsen in de Franse muziekhistorische lijn Debussy-Roussel-Jolivet-Boulez. Daarenboven vraag ik om de beluistering van deze muziek te willen afwisselen met de lectuur van Jean Giraduoux en Ezra Pound. Die hebben nl. beiden gedichten geschreven over Elpenor. De eerste compositie van Boulez was trouwens zijn Sonatine pour flûte et piano uit 1946, in première gespeeld in Brussel door onze eigenste fluitist Jan van Boterdael en pianiste Marcelle Mercenier.
Fabrice Jürgen, de fluitist op de cd, zou ik graag willen plaatsen na de fluitisten François Devienne (die we kennen van het schilderij van David), Joseph Guillou (1787-1853), Paul Taffanel (1844 -1908), de grondlegger van de Franse fluitschool, Louis Dorus (1813-1896), die eigenlijk Vincent Joseph van Steenkiste heette en die de Böhmfluit in Frankrijk introduceerde, Philippe Gaubert (1879 –1941) voor wie Roussel zijn “Joueurs de flûte” heeft gecomponeerd en Gaston Crunelle (1898-1990) en zijn leerlingen, James Galway (°1939) en Jean-Pierre Rampal (1922-2000).
Eén van de wezenlijke kenmerken van Boulez als componist is dat verschillende composities de verdere uitwerking en ontwikkeling zijn van elkaar. Hij is dé componist bij uitstek van “work in progress”, van de proliferatie en van de accumulatie van opeenvolgende ontwikkelingen, verdeeld over verschillende werken en van de sonore transformatie als nieuw principe van instrumentaal samenspel of kamermuziek. Het idee van transmutatie en van diffraction (ombuiging) prismatique vindt u trouwens uitgelegd in zijn eigen geschriften “Relevés d’apprentri” (1966) en “Points de repère” waarin Jalons (bakens of richtsnoeren) (pour une décennie) en Imaginer, Regards sur autrui en Leçons de musique zijn opgenomen.
Tombeau – In Memoriam
De première van Mémoriale was in 1985 in het Théatre des Amandiers in Nanterre. De bezetting was naar het voorbeeld van “Tema” voor 12 instrumenten uit 1981 van Franco Donatoni (1927-2000). Boulez componeerde Mémoriale voor de overleden fluitist van het Ensemble InterContemporain, Lawrence Beauregard (1956-1985), die samen werkte met de componist en informaticus Barry Vercoe rond een MIDIproject van het IRCAM. De ondertitel “…explosante-fixe…Originel” verwijst naar Boulez’ compositie “…explosante-fixe…” uit 1972-1974, gecomponeerd in memoriam Igor Stravinsky, die bij uitvoering becommentarieerd werd door de componist. De woorden haalde Boulez uit de zin “La beauté convulsive sera érotique-voilée, explosante-fixe, magique-circonstancielle, ou ne sera pas » van André Breton (1896-1966). U weet wel, dat is die passage uit « L’Amour fou » uit 1937, die opent met de prachtig, vertellende zin “Le 10 avril 1934, en pleine occultation de Vénus par la lune (ce phénomène ne devait se produire qu’une seule fois dans l’année), je déjeunais dans un petit restaurant situé assez désagréablement à côté d’un cimetière. » « Mémorial » zou uiteindelijk zijn verdere vervolmaking krijgen in flûte MIDI, ensemble instrumental et électro-acoustique (1991-1994). MIDI staat voor Musical Instrument Digital Interface. Als compositie behoort Mémorial tot het genre “tombeau”, zoals zijn « Rituel in memoriam Bruno Maderna » (1974-1975) en Anthèmes 1 (1992) en Anthèmes 2 (1997). Net als het geval was in “Originel” in …Explosante-fixe, overheerst één toon, nl. de noot mi bémol, die in het Duits als Es wordt genoteerd en bij uitspraak de letter S oplevert, die staat voor de S van Stravinsky, de componist die op zijn beurt zijn Symphonies d’instruments à vent in 1920 componeerde à la mémoire de Debussy.
Dérive 1 werd voor het eerst gespeeld op 8 juni 1984 op het Festival van Bath door de London Sinfonietta o.l.v. Oliver Knussen (°1952). Hier baseerde Boulez zich op de bezetting van Schoenbergs Pierrot Lunaire met toevoeging van een vibrafoon. Boulez droeg de compositie op aan Sir William Glock (1908-2000) die Boulez zeer genegen was. Sir William was de directeur en oprichter van de Bryanston Summer School of Music in 1948 en van de Dartington International Summer School in 1953. Hij was ook Directeur van het Bath Festival van 1976 tot 1984. Boulez vertrok van de zes letters uit de naam Paul Sacher (1906-1999) voor wiens zeventigste verjaardag hij in 1976 “Messagesquisse” componeerde. Dit zelfde notenmateriaal wendde Boulez aan in zijn compositie “Répons” (1981-1984), gecomponeerd in opdracht van de Südwestfunk van Baden-Baden voor het Festival van Donaueschingen. Boulez droeg Répons, net als zijn beide Anthèmes overigens, op aan Alfred Schlee (1901-1999), de directeur van Universal Edition in Wenen.
Dérive 2 werd gecomponeerd in 1988 n.a.v de 80ste verjaardag van de Amerikaanse componist Elliot Carter (°1908) en herzien in 2001 en 2006. Deze compositie sluit dan weer eerder aan bij de schriftuur van Moses und Aaron van Arnold Schoenberg.
De première was op 21 juni 1990 in de Grote zaal van het Conservatorio Giuseppe Verdi in Milaan. Hier componeerde Boulez voor een kamerorkest van elf uitvoerders, verdeeld in vijf groepen: twee trio’s (hout: Engelse hoorn, klarinet in la, fagot, strijkers: viool, altviool, cello), twee duo’s: slagwerk: marimba, vibrafoon en twee chordofonen: harp en piano. Het centraal instrument is hier de hoorn. De compositie illustreerde de isoritmische schema’s van hemzelf, Carter en Ligeti, waarover Boulez het had in zijn seminaries aan het Collège de France. Boulez schrijft ritmische cellen voor die geordend zijn als sekwensen, en, net als in de zeven “Transitoires” in ..Explosante-fixe…, intervalcellen volgens de isoritmische hoquetustechniek. Dit is de lineaire, ritmische afwisseling van tonen. Met het geheel bekomt hij een antifonale vorm. Compacte, collectieve, sonore blokken wisselen met vertakking van individuele solisten, en kronkelende melismen tegenover rechte banen, vormen de textuur van het ensemble. Met een dergelijke compositie plaatste Boulez zich in de lijn na Density 21,5 (1936) van Varèse en de Incantations van Jolivet, beide voor fluitsolo.
Deze cd kan misschien uw interesse wekken voor de geschiedenis van de serialiteit in de tweede helft van de 20ste eeuw. Van Webern, Leibowitz, Eimert, Perle, Stockhausen, Goeyvaerts, en Pousseur, over Messiaen naar Boulez e.a. Begrippen als Zwölftontechnik, Reihenmusik en serielle Musik, zouden dan wel eens uw leven kunnen binnen sluipen.