*** De foto op het kaftje van het bijbehorend boekje laat al het een en ander vermoeden. Er hangt een opvallende schaduw over het Russisch Pianotrio. Als het al werd gecomponeerd, had het een merkwaardige structuur en was het opgedragen aan een of andere overledene.
*** De foto op het kaftje van het bijbehorend boekje laat al het een en ander vermoeden. Er hangt een opvallende schaduw over het Russisch Pianotrio. Als het al werd gecomponeerd, had het een merkwaardige structuur en was het opgedragen aan een of andere overledene. De Pianotrio’s van Tsjaikofsky en Victor Kissine (°1953) zijn daar voorbeelden van. Een boeiende ontdekking van een minder bekend meesterwerk onder de kamermuziek, bij het publiek, althans, en de bevestiging van het vermoeden bij het zien van de foto op het kaftje. Lees rustig verder.
Om u maar meteen een idee te geven van de merkwaardige structuur: na een elegie in acht episoden als eerste beweging (Pezzo elegiaco), volgt in de compositie van Tsjaikofsky, een tweedelige beweging die bestaat uit een Thema met elf variaties en een Variazione finale e Coda. Twee episoden dus, met als tweede episode, de Coda (Lugubre).
De gangbare onderverdeling is :
1) Pezzo elegiaco
2) Tema con variazioni
3) Variazione finale e coda
Rubinsteinse Vingeroefeningen
Het pianotrio op. 50 uit 1882 van Piotr Ilyich Tsjaikofsky (1840-1893), heeft als ondertitel “À la mémoire d'un grand artiste”. Daarmee bedoelde hij de componist en pianist Nikolai Rubinstein (1835-1881). Nikolai Rubinstein was oprichter en eerste directeur van het conservatorium van Moskou waar Tsjaikofsky sedert 1866 harmonieles gaf. Nikolaj Rubinstein was de jongere broer van Anton Rubinstein (1829-1894) en een intieme vriend van Tsjaikofsky. De Rubinsteins leerden het pianospel eerst van hun moeder Kalerija Christoforowna Löwenstein (1807–1891), en later van de Frans-Russische pianopedagoog Alexander Iwanowitsch Villoing (1804-1878). Villoing componeerde zelfs pianostudies, die speciaal bestemd waren voor de broers Rubinstein (“Rubinsteinse Vingeroefeningen”). Na 1840 gingen Nikolaj en Anton naar Berlijn om verder te studeren bij Siegfried Dehn (1799-1858), de leraar van Albert Becker, Ludwig Bussler, Peter Cornelius, Mikhail Glinka en Heinrich Hofmann. Nikolaj werd in 1866, samen met Prins Nikolai Petrowitsch Troubetzkoyi, de oprichter van het Conservatorium van Moskou. Zijn broer Anton stichtte reeds in 1862, samen met Grootvorstin Helena Pawolowna, de gemalin van Grootvorst Michaël Pavlovitsj van Rusland, de jongste zoon van tsaar Paul, het conservatorium van Sint-Petersburg. Tijdens zijn directeurschap in Moskou overtuigde Nikolaj Tsjaikofsky ervan een pianoconcerto te componeren. Volgens Tsjaikofsky was Rubinstein niet erg onder de indruk van de compositie en wilde hij het alleen uitvoeren als het herschreven werd, iets wat Tsjaikofsky weigerde. De première van het nu meer dan wereldberoemd 1ste pianoconcerto (Pam, pam, pam, paam) werd dan maar gespeeld door Hans von Bülow. Niettemin componeerde Tsjaikofsky later zijn pianotrio in la klein ter ere van Rubinstein nadat die in 1881 in Parijs overleed.
Tsjaikofsky componeerde het werk tussen december 1881 en januari 1882 in Rome. Directe aanleiding was het overlijden in Parijs van Nikolaj Rubinstein op 23 maart 1881. Tsjaikofsky vernam het nieuws in Nice en reisde voor de begrafenis naar Parijs waar hij de dienst bijwoonde in de Russisch-Orthodoxe kerk Heilige Alexander Nevski uit 1861, aan de rue Daru. De akelige ervaring omtrent de dood die hij daar opdeed, zou hem de rest van zijn leven bijblijven en jaren later culmineren in zijn opera “Pique Dame” en in zijn Symphonie Pathétique. Verschillende grote, Russische kunstenaars werden in de kerk, die grotendeels gefinancierd werd door Tsaar Alexander II, begraven: Ivan Tourgeniev in 1883, Fjdor Chaliapine in 1938, Wassily Kandinsky in 1944, Ivan Boenin in 1953 en in 1987 Andreï Tarkovsky en Victor Nekrassov. Het was niet de eerste keer dat Tsjaikofsky een In Memoriam componeerde. In 1876 had hij een (derde) strijkkwartet gecomponeerd ter nagedachtenis van de violist Ferdinand Laub (1832-1875) met als derde beweging een indrukwekkend Andante funebre e doloroso, ma con moto. Dit kwartet was in première gespeeld door de violisten Jan Hrimaly en Adolph Brodsky, Yuly Gerber, altviool en Wilhelm Fitzenhagen, cello. Ferdinand Laub was nl. de primarius geweest bij de premières van Tsjaikofsky’s eerste twee strijkkwartetten (in 1871 & 1874). Ook Bedřich Smetata (1824-1884) had in 1855 een pianotrio op. 15 gecomponeerd ter nagedachtenis van Bedřiška, zijn dochter, die op 4-jarige leeftijd overleed aan tuberculose. En dan te bedenken dat een jaar eerder, zijn eerste kind, Gabriela op 2-jarige leeftijd was overleden, en dat een jaar later, zijn vierde dochter Kateřina op 1-jarige leeftijd zou overlijden… Een trio dat u absoluut moet ontdekken. In 1944 componeerde Sjostakovitsj dan weer een (2de) Pianotrio op. 76, ter nagedachtenis van zijn jong overleden joodse vriend en mentor, Ivan Sollertinsky (1902-1944), de “Troubadour van het Formalisme”. De joodse identiteit van Sollertinsky verklaart de Klezmer finale.
Donker en verrassend
De première van het pianotrio van Tsjaikofsky was in het conservatorium van Moskou op 2 maart 1882, tijdens een concert ter nagedachtenis van Nikolai Rubinstein. Wat beluisteren we? Gezien de onbekendheid en de merkwaardige vorm, geef ik u eerst een samenvatting. Het “Pezzo elegiaco” is een donkere, romantische eerste beweging met een mooi, Jiddisch klinkend thema door de cello, gevolgd door achtereenvolgens de viool en de piano, dat in de treurmars van de finale terugkeert. In het Adagio con duolo (met smart – smartvol) speelt als eerste de viool het thema, vervolgens in samenzang met de cello, ondersteund door donkere akkoorden in de piano. In het daaropvolgende Allegro giusto keert het thema in dubbelgrepen terug in de viool. De tweede beweging is ongebruikelijk: het opent met een bijna klassieke melodie, zoals in zijn Rococo-variaties, gevolgd door een reeks variaties. Na de opbouw die in de laatste variatie culmineert, gaat het plotseling via een verrassende modulatie, naar de originele toonaard, waarna het thema van de eerste beweging, met een nog grotere ernst, een treurmars wordt.
Tsaar van muziekinstrumenten
De compositie, en de tweede beweging in het bijzonder, bezit de moeilijkste pianopartij die Tsjaikofsky binnen zijn kamermuziek en solopianomuziek heeft gecomponeerd. De compositie blijft desondanks geliefd. Ondanks zijn lengte (het duurt meer dan 40 minuten), ontroert de compositie door zijn adembenemend lyrisme en diepgaande, kosmische fataliteit. Tijdens een bezoek van Tsjaikofsky aan de Verenigde Staten in 1891, werd de compositie trouwens op een receptie tere van de componist op de Russische Ambassade, in Washington uitgevoerd. Ondanks het feit dat Tsjaikofsky Rubinstein ooit omschreef als een „harteloze, droge pianist“, was hij door het overlijden van de nauwelijks 46-jarige Rubinstein, dermate van streek, dat hij tot december van dat zelfde jaar, met uitzondering van het sleutelen aan zijn opera “Mazeppa”, bijna niets meer componeerde. Naar aanleiding van de dood van Rubinstein, werd Tsjaikofsky het ambt van directeur aangeboden maar dat weigerde hij. Hij vertrok in de plaats naar Italië om er Rome en Napels te bezoeken, en begon aan een pianotrio, een instrumentale combinatie die hem tot dan toe eigenlijk niet lag. Tsjaikofsky vond nl. dat de vocale klank van de viool en de cello, niet combineerbaar was met, wat hij omschreef als, “De Tsaar van de muziekinstrumenten”, uiteraard, de piano. Hij had aan Nadezhda von Meck geantwoord, toen zij hem aanspoorde om eens een pianotrio te componeren voor haar musicerende kinderen die les kregen van een Fransman, een zekere Achilles-Claude Debussy, dat het voor hem een marteling was te moeten luisteren naar de combinatie van een piano met een viool en een cello. Piotr toch! Nochtans had Tsjaikofsky, in 1879-1880, solopartijen voor cello en viool voorgeschreven voor het Andante non troppo van zijn helaas nog steeds onbekend, 2de pianoconcerto, opgedragen trouwens aan Nikolaj Rubinstein, en vertrouwde hij de melodie in het Andantino semplice van het 1ste pianoconcerto uit 1874, toe aan twee celli. Hoewel Tsjaikofsky aanvankelijk dus niet hield van de instrumentencombinatie van het pianotrio als dusdanig, heeft hij het Trio toch in twee weken tijd gecomponeerd. Hij herzag niet echt zijn mening, maar compenseerde de, volgens hem zogenaamde onmogelijkheid tot samenklinken, door de drie instrumenten, symfonische allures te geven. Het resultaat was dus een soort symfonie voor viool, cello en piano.
Elf variaties
Het pianotrio is desondanks een grootse compositie met twee uitgebreide bewegingen. De eerste beweging, in sonatevorm, klinkt melancholisch, en toch warm en hartstochtelijk, gevuld met typisch brede en mooie Tsjaikofsky-melodiek.
De tweede beweging bestaat uit een reeks variaties, gevolgd door een finale en een coda. Het eenvoudige, volksliedachtig thema werd geïnspireerd door de belevenis van een mooie lentedag op het platteland, waar Tsjaikofsky en Rubinstein als dank voor wijn en zoetigheden, door de boeren onderhouden werden met zang en dans. Er zijn elf variaties van dat thema, dat door de piano solo wordt geïntroduceerd. De elf variaties zouden, als een soort van muzikaal portret, Nikolai Rubinstein, als mens en als musicus, en momenten uit zijn leven, verklanken. Heel bijzonder. Omdat elke variatie op een afzonderlijk spoor is opgenomen en dus individueel kunnen beluisterd worden, gids ik u graag doorheen deze elf heerlijke momenten:
1) Eerste variatie: zangerig thema door de viool, omspeeld door de piano op een Schumann-achtige wijze.
2) Tweede variatie: de cello zingt het thema, met een staccato tegenmelodie in de viool als voortzetting van de variatiepartij van de piano uit de eerste variatie, en akkoorden in de piano
3) De derde variatie is een soort Brahmsiaans scherzo (piano) met pizzicatospel door de strijkers.
4) De vierde variatie is een Slavische, tweestemmige inventie met imitaties door cello en viool in mineur. De piano versterkt door de volkse begeleiding het Jiddisch karakter.
5) De vijfde variatie: hier klinkt de piano martellato als een muziekdoos met een volkse Bourdon begeleiding door de beide strijkers.
6) Zesde variatie: na een intro van herhaalde noten door de cello, speelt de cello, gevolgd door de viool, een elegante wals als evocatie van de opera “Yevgeni Onegin”, waar Rubinstein zo van hield. De wals lijkt weliswaar eerder op de wals uit zijn Serenade voor strijkers op. 48 uit 1880.
7) Zevende variatie: een triomfmars als prelude tot de daaropvolgende fuga, waarbij de piano in akkoordenspel koperblazers of klokken imiteert.
8) De achtste variatie: een driestemmige fuga, contrapuntisch verwerkt, thema ingezet door de piano, gevolgd door de cello en als derde de viool.
9) De negende variatie: Lamento door de gedempte strijkers, ingezet door de viool, omspeeld door speelse, geperleerde arpèges.
10) In de tiende variatie verwerkt Tsjaikofsky het thema in de piano tot een mazurka als evocatie van Nikolai Rubinstein die als het ware Chopin speelt.
11) De elfde variatie: de cello speelt een getokkelde baslijn waarboven het thema geleidelijk wegsterft in viool en piano.
Variazione finale e Coda
De finale begint eveneens met een variatie van het thema (Variazione finale), feestelijk en uitbundig in de piano, enigszins vergelijkbaar met variatie nr. 7. Deze stemming verandert echter plotseling, alsof de componist, die zich tot dan toe mooie en aangename momenten herinnerde, plotseling wordt teruggebracht naar de pijn bij het verlies van zijn vriend. Het melancholische openingsthema van de eerste beweging keert terug, quasi orkestraal en krachtig in viool en cello unisono. Dit leidt tot een plechtige treurmars (Lugubre), in de geest van Chopin, waarvan het kenmerkende ritme wordt aangegeven door de piano, terwijl het thema van de eerste beweging, in cello en viool wegsterft.
Nadat hij het werk voltooide, liet Tsjaikofsky het spelen voor vrienden, waarna hij enkele wijzigingen aanbracht. Het veeleisend werk, dat kracht en virtuositeit vereist van alle uitvoerders, ging in première in Moskou op 2 maart, 1882, met de legendarische pianist-componist Sergei Taneyev (1856-1915) aan de piano. Tot de leerlingen van Taneyev behoorden Alexander Skrjabin, Sergej Rachmaninov, Reinhold Glière, Nikolaj Mjaskovski en Nikolaj Medtner, Glière omschreef Taneyev als «het artistieke geweten en de leermeester van een hele generatie van Russische componisten».
De vioolpartij werd gespeeld door Jan Hřímalý, ook bekend als Ivan Voitsekhovich Grzhimali (1844-1915), leraar viool aan het conservatorium van Moskou en auteur van belangrijke studies voor de viool (hij was overigens de schoonzoon van Ferdinand Laub) en de cello werd bespeeld door Wilhelm Fitzenhagen (1848-1890). Hij was de oprichter van het kwartet van het conservatorium van Moskou, de cellist voor wie Tsjaikofsky in 1877 zijn prachtige Variaties op een Rococo-thema componeerde.
Wie is Victor Kissine
Riga, Kaunas en Tbilisi komen op de cd samen want violist Gidon Kremer, celliste Giedrė Dirvanauskaitė en pianiste Khatia Buniatishvili komen respectievelijk uit Letland, Litouwen en Georgië. Kremer hoef ik u niet voor te stellen. De twee andere nog jonge musici hebben een indrukwekkende studietijd achter de rug, spelen zeer goed cello en zeer goed piano. De keuze voor het Trio van Kessine lijkt wel een familie-aangelegenheid. Kessine componeert voor Kremer en Kremer leidt het ensemble. Kessine componeert voor het ensemble waarin celliste Giedrė speelt. Voor Giedrė, Kremer en pianiste Khatia, componeert Kessine een Trio. Misschien allemaal goed en wel voor de compositie van Kessine, maar wat Tsjaikofsli’s compositie betreft, kan hun interpretatie niet concurreren met andere opnamen. Met welke dan, vraagt u zich af? Wel, als antwoord voeg ik straks graag een lijst toe waaruit u kan kiezen. Graag gedaan. Wat men onze hedendaagse componist op deze cd? Wie is hij?
Victor Kissine werd in 1953 geboren in Sint Petersburg (toen nog Leningrad). In 1972 begon hij zijn studie compositie en musicologie bij Mikhail Druskin (1905-1991) die een goede vriend was van Sollertinsky, cfr. Sjostakovitsj. Hij componeerde muziek bij meer dan twintig films en hij componeerde de opera’s “Luitenant Kijé” (zelfde gegeven als bij Prokofjev) en “Marat-Sade” (naar Peter Weiss). Zijn filmmuziek werd gelauwerd op filmfestivals in Berlijn, Venetië en Madrid.
Kissine kwam in 1990 in België wonen om er leraar instrumentatie en analyse te worden aan het Conservatoire Royal de Mons, en les te geven aan het Institut National Supérieur des Arts du Spectacle in Brussel. In mei 2008 werd Kissine lid van de Académie Royale des Sciences, Lettres et Beaux-Arts de Belgique.
Gidon Kremer
Als componist richtte Kissine zich hoofdzakelijk op kamermuziek in combinatie met literaire teksten. Na een strijkkwartet “Passe la nuit” (1992, première in 1993 in Brussel) componeerde” hij een Pianotrio (1993), een Sonate voor cello en piano (1995) die refereert naar het pianokwintet van Schnittke, “Miroir” voor basfluit, cello en strijkers (1996), een octet “Butterfly” (1997, bij een gedicht van Joseph Brodsky), een Duo voor viool en cello (1998, naar Ossip Mandelstam). Daarna volgde een Impromptu voor viool en piano (1998, eveneens naar Mandelstam) die verwijst naar de componist André Volkonsky, en een Partita voor piano, harp en strijkers (1998). Kissine componeerde in opdracht van het Concertgebouw in Amsterdam, het Lincoln Center, het San Francisco Symphony Orchestra, en van het Ensemble “Kremerata Baltica” van violist Gidon Kremer. Voor Gidon Kremer componeerde hij overigens een Barcarole voor viool, strijkers en slagwerk en voor Kremers ensemble arrangeerde Kissine het laatste strijkkwartet van Schubert en het laatste strijkkwartet op. 127 van Beethoven. Het pianotrio “Zerkalo” verwijst stilistisch naar het 15de strijkkwartet van Sjostakovitsj en de betekenis van Zekalo nl. “spiegel”, alludeert op de gelijknamige, autobiografische film uit 1975 van Andrei Tarkovsky (1932-1986) waarin bevreemdende spiegelbeelden elkaar bespiegelen. Denk aan “Spiegel im Spiegel” van Arvo Pärth. Ook bij dit Trio van Kissine, speciaal gecomponeerd voor de musici die het op deze cd uitvoeren, hoort een literaire tekst nl. de beginregels uit het gedicht “Gedicht zonder Held” van Anna Akhmatova. De structuur van Kissine’s Trio is niet minder complex dan deze van Tsjaikofsky, wel integendeel. Naar het schijnt is de compositie onderverdeeld in twintig episoden die we absoluut niet kunnen onderscheiden want alles is op één Track opgenomen. Totale duur 20’46’’. Jürg Stenzl weet in het bijbehorend boekje te vertellen dat de partituur volstaat met aanwijzingen als quasi vento, sul ponticello, tremolando, snel flautando, nauwelijks hoorbaar dolcissimo, leggierissimo en lontano. Geresumeerd vind ik het jammer dat niet de ganse compositie nauwelijks hoorbaar dolcissimo gecomponeerd is. ’t Ware beter geweest. Aan u de keuze, aan u de beslissing. Succes.
Danig veel opnamen zijn van het Pianotrio van Tsjaikofsky zijn er niet, alhoewel. De eerste werden opgenomen door de allergrootsten. En dat is geen toeval. Dat zegt alles over de compositie.
Na Arthur Rubinstein, Jascha Heifetz en Gregor Piatigorsky en een opname door het Suk Trio, volgden opnamen door :
-Sviatoslav Richter, Oleg Kagan en Natalia Gutman (Live Classics),
-het Moskouse Rachmaninov Trio (Hyperion),
-Luba Edlina, Rostislav Dubinsky en Yuli Turovsky (Borodin Trio-Chandos, interessant,
want op deze cd ontdekt U een pianotrio van de onbekende tijdgenoot van Glinka, Alexander Alyabyev (1787-1851))
-het Beaux Arts trio (Philips),
-Yefim Bronfman, Cho-Liang Lin en Gary Hoffman (Sony),
-Vladimir Ashkenazy, Itzhak Perlman en Lynn Harrell (EMI),
-Freddy Kempf, Pierre Bensaid en Alexander Chaushian (BIS)
-Daniel Barenboim, Pinchas Zukerman en Jacqueline du Pré (EMI)
-Pascal Rogé, Pierre Amoyal en Frédéric Lodéon (Erato)
Nu is het de beurt aan de jongere generatie. Een keuze :
-Yefim Bronfman , Gil Shaham en Truls Mork (Canary Classics)
-Gould Piano Trio (Champs Hill Records)
-het Rosamunde Trio (alto)
-Vienna Piano Trio (MDG, met het Trio op. 15 van Smetana)
-Christine Jackson, Vovka Ashkenazy, Richard Stamper (interessant met het Trio op.32 van Arensy -Naxos).
Al deze opnamen zijn gecombineerd met een ander mooi en interessant pianotrio. Alleen deze net besproken opname niet. Heel jammer.