**** Intellectueel virtuoos
Onze recensie van Chopin/Schumann door Valentina Lisitsa (zie Deel I van deze tweedelige aflevering) is nauwelijks verteerd… of exact dezelfde muziek van Frédéric Chopin – twee maal Douze Etudes opus 10 (1833) en opus 25 (1837) liggen opnieuw op onze draaitafel (mooi woord is dat). Als toetje ook nog de Trois Etudes pour la Méthode des Méthodes pour PIanistes uit 1840.
**** Intellectueel virtuoos
Onze recensie van Chopin/Schumann door Valentina Lisitsa (zie Deel I van deze tweedelige aflevering) is nauwelijks verteerd… of exact dezelfde muziek van Frédéric Chopin – twee maal Douze Etudes opus 10 (1833) en opus 25 (1837) liggen opnieuw op onze draaitafel (mooi woord is dat). Als toetje ook nog de Trois Etudes pour la Méthode des Méthodes pour PIanistes uit 1840.
De Russische pianist Lev Vinocour is een specimen van een apart genre. Intellectueel virtuoos is zowat de beste samenvatting van zijn talent. Hij is technisch zeer briljant en heeft een soort eigen klankcultuur ontwikkeld – op het randje af een pianofilosofie – die er ons toe dwingt, samen met hem door te dringen tot de diepste lagen van de muziek. Het wezenlijke ervan dat – zoals u weet – achter de noten verscholen ligt.
Zelfkritiek
Het zal u niet verbazen dat ook Lev Vinocour (°1970, Sint-Petersburg) een wonderkind was. Hij begon met pianostudie op zijn 6de en trad als 13-jarige op met het Leningrad Philharmonic…
Zoals heel wat echte ‘grote’ dames en heren stelt Vinocour voortdurend zichzelf in vraag en is hij niet mals met zelfkritiek. Zo zijn er ook bij ons virtuoze muzikanten/pedagogen die niet in het openbaar optreden “omdat ze zichzelf niet goed genoeg vinden”. Vinocour treedt wel op, gelukkig maar. Zijn visie op muziek heeft iets dat onze aandacht vasthoudt.
Identiek
Identiek dezelfde muziek door twee grote virtuozen naast, of beter gezegd onmiddellijk na elkaar beluisteren – met de partituur erbij – biedt interessant vergelijkingsmateriaal voor specialisten, maar is niet noodzakelijk boeiend voor ‘gewone’ muziekliefhebbers. Meer uitleg over beide ‘cahiers’ van Chopin kunnen we u besparen. Het gaat in beide gevallen zeer snel, maar door een verschillend instrument is het sowieso anders. Bijgevolg gaat onze aandacht ook bij Vinocour naar de trage passages en daar nijpt het schoentje. Bij Lisitsa ligt het gevoel ‘hautnah’ of ‘à fleur de peau’ terwijl Vinocour – naar mijn mening – het gaat zoeken in bijna verstikkend intellectualisme. Veel minder fascinerend dan men verwacht. De diepgang van Vinocour is wel degelijk correct en gemotiveerd (zie de liner notes in bijbehorend boekje) maar muzikaal veel minder boeiend dan zijn collega Lisitsa. De gustibus et coloribus… Smaken kunnen en moeten verschillen. Don’t read me wrong. Vinocour is ‘top range’ maar maakt minder mooie muziek dan we verwacht hadden. Een Steinway – ook al is dit de referentie worldwide (om redenen die we hier niet uitleggen, wegens te lang verhaal) – produceert niet de klank die bij Chopin past. De Trois Etudes pour La Méthode des Méthodes des Pianistes zijn pareltjes van het genre en je zou geneigd zijn deze cd te komen voor die luttele vijf en een halve minuut alleen al.
*** Voor liefhebbers
De vraag welk instrument bij welke componist past, kan alleen beantwoord worden door.. de vraag niet te stellen. Als naar mijn smaak een Bösendorfer beter past bij Chopin dan een Steinway is dat een kwestie van persoonlijke smaak. Dan zou je Jos Van Immerseel nog gelijk moeten geven ook: “Alleen op een instrument uit de periode dat een stuk gecomponeerd werd, is geschikt om dat bepaald stuk te spelen”. Om redenen die ik in Piano Plethora I reeds aangaf, ga ik – en met mij veel grote pianisten – niet akkoord.
Kiezen is verliezen
Nu zijn de muzikanten zelf wel diegene die het best geplaatst zijn om een instrument te kiezen voor een bepaalde muziek. Ze nemen hierbij wel het risico een aantal luisteraars te ‘verliezen’. Ik schat Els Biesemans zeer hoog in maar deel haar smaak niet als ze ons vertelt dat een Aloys Biber uit 1835 hét perfecte instrument is om door Franz Liszt ( 1811-1886) gearrangeerde liederen van Schubert, Mendelssohn en Chopin te vertolken. De ‘aanhef’ van de cd – Auf dem Wasser zu singen en Gute Nacht van Schubert is muzikaal betoverend. En ook Wasserflut en Der Leiermann zijn puike pakjes piano. Maar in nogal wat andere van die gearrangeerde liederen lijkt de stroom uit de bedding te treden. Dat ligt praktisch uitsluitend aan het instrument en zijn eigen klank. Het klinkt alsof je een laken zou leggen bovenop de snaren van een moderne vleugel. En daar hou ik niet van. Ook bij Mendelssohn is het wachten tot Suleika en Auf Flügeln des Gesanges om aan je trekken te komen als echte pianoliefhebber. Nu we aan een overzicht toe zijn: Bij Chopin klinken alleen Frühling, Meine Freuden (nocturne) en het overbekende O lieb’ so lang du lieben kannst (notturno nr. 3) bevredigend. Nogmaals: dit ligt niet aan de uitvoering, want Biesemans is als muzikante de jongste tijd nog zeer sterk gegroeid.
**** Vier handen op één klavier
Ook in dit tweede deel een cd met muziek voor vier handen op één klavier, een Steinway & Sons nog wel… Je kan Italianen veel kwalijk nemen (…) maar nooit verwijten dat ze geen goede smaak zouden hebben. Het Duo Pianistico di Firenze – Sara Bartolucci en Rodolfo Alessandrini – spelen al twintig jaar samen en wonnen als duo talrijke prijzen. Niet verwonderlijk ook dat componist Sergio Calligaris (°1941) speciaal voor hen stukjes ‘quatre mains’ schreef.
Vergeten
Zoals dat vaak voorkomt met tijdgenoten van zeer grote beroemdheden, is de Russische pianist en componist Anton Rubinstein (1829-1894) door de naam en faam van tijdgenoot Franz Liszt in de vergetelheid geraakt. Rubinstein was nochtans een van de allergrootste van zijn tijd, zelfs vaak hoger ingeschat dan Liszt. Hij werd geboren in Wechwotynez (Podolië) en stierf in Peterhof, nabij Sint-Petersburg, waar hij anno 1862 het Keizerlijk Conservatorium stichtte. Samen met zijn broer Nikolai had Anton in Berlijn gestudeerd. Niet verwonderlijk dus dat in zijn muziek, hoewel onmiskenbaar Russisch, af en toe een snuifje Duitse Romantiek te horen is.
Hoogromantiek
In dit volume 1 van de literatuur voor piano vierhandig zijn bladzijden opgenomen die schier onbekend zijn… want buiten de Melodiën in F (op. 3) hoor je bijna nooit muziek van Rubinstein en piano vierhandig al helemaal niet.
Hij schreef nochtans meer dan tweehonderd werken voor piano maar heel veel – bijna alles dus – heeft, zoals gezegd en om de aangehaalde hoofdreden, de tand des tijds niet kunnen weerstaan.
Kwatongen beweren dat de muziek van Rubinstein dan wel representatief is voor de Russische Hoogromantiek maar te veel een mixtuur is van Liszt, Schumann en zelfs Saint-Saëns met, nog steeds in de ogen van hen die hem geen warm hart toe dragen, te weinig persoonlijkheid.
De Sonate opus 89 ligt wat zwaar op de maag, vooral het eerste deel, maar het Andante uit de finale is best te pruimen.
Zijn Three Characteristic Pieces (op. 9) laten zelfs een bijzonder aangename indruk na – vooral de Nocturne sur l’eau (moderato), waarin de vier handen dan wel hun eigen weg gaan maar voor zeer mooie akkoorden zorgen.
De ietwat latere Six Characteristic Pieces (op. 50) zijn de beste brokken op deze cd, hoewel in het Scherzo (2de) en het Capricioso (4de) je je zou kunnen storen aan enige overdaad, van romantiek om de romantiek dus. De Barcarolle (3de) en de Berceuse (5de) zijn dan weer pareltjes pianistiek van de bovenste plank. Het slotstuk March, allegro ma non troppo, is naar mijn smaak iets té troppo allegro.
Een aanrader voor wie eens iets anders wil horen dan (inderdaad) grijsgedraaide top honderd.