Sinds Verdi’s Otello (1887) is Rossini’s gelijknamige opera seria uit het begin van de negentiende eeuw (1816) zowat van het toneel verdwenen. Als een van de eerste Napolitaanse opera’s van de jonge Rossini (de componist was nauwelijks 25 jaar oud) heeft zijn versie van Otello nochtans grote kwaliteiten.
Sinds Verdi’s Otello (1887) is Rossini’s gelijknamige opera seria uit het begin van de negentiende eeuw (1816) zowat van het toneel verdwenen. Als een van de eerste Napolitaanse opera’s van de jonge Rossini (de componist was nauwelijks 25 jaar oud) heeft zijn versie van Otello nochtans grote kwaliteiten, die vooral te maken hebben met de orkestratie en zeker met de zangpartijen. De opera is dramatisch de mindere van Verdi’s opera maar waarschijnlijk is het toch vooral te wijten aan de extreem hoge vocale vereisten dat deze Rossini–opera zelden wordt gespeeld. De intrigerende jaloezie van Jago die in het stuk van Shakespeare en in Verdi’s Otello zo’n extreme proporties aanneemt is hier veel minder uitgewerkt. Rodrigo doet in Rossini’s opera openlijk zijn avances aan Desdemona maar zij houdt van Otello en is in het geheim met hem getrouwd. Desdemona’s vader heeft evenwel bepaald dat Rodrigo haar man zou zijn. Jago is jaloers op Otello’s succes en hitst de partijen tegen elkaar op. Hij slaagt erin een liefdesbrief van Desdemona aan Otello te doen voorkomen als een liefdesbrief aan Rodrigo. Otello daagt Rodrigo uit tot een duel, vermoordt Desdemona en op het moment dat Jago als de drijfveer van het conflict ontmaskerd wordt, pleegt Otello zelfmoord.
Fantastische belcanto-avond
Er zijn drie tenoren nodig voor de partijen van Otello, Jago en Rodrigo en alledrie krijgen ze van Rossini uitvoerige fiorituren te zingen. Ook de kleinere dubbelpartij van de doge en de gondelier (die in het laatste bedrijf een mooie aria zingt in de coulissen) is een tenor. Rossini beschikte in het San Carlotheater van Napels over een aantal uitstekende tenoren in het ensemble, die bovendien elk een specifiek stemtype hadden. Zo kon hij ze inzetten voor de verschillende karakters. In de voorstelling van de Munt is dat trouwens goed gelukt. Gregory Kunde als Otello is de tenorstem met de meest uitgebreide tessituur, die dramatisch kan klinken. Jammer genoeg leek hij een probleem te hebben want de stem miste soepelheid en kracht. Was hij verkouden? Of komt er sleet op de stem? Zo klonk het alvast. Het was zeker geen vermoeidheid, want vanaf zijn eerste aria slaagde hij er niet in de beweeglijkheid van de stem in te zetten voor het heldhaftige van zijn personage. Erg jammer, want dat was zowat de enige smet op een overigens fantastische belcanto-avond. De tenor die Rodrigo zong, Dmitry Korchak straalde in de hoge tessituur die van hem vereist wordt. Hij had dat heerlijke lichte timbre tegen falsetklank aan, die dat soort belcantopartijen net dàt geeft wat ze zo speciaal en aantrekkelijk maakt. Zijn aria aan het begin van het tweede bedrijf met knappe coloraturen was dan ook een van de hoogtepunten van de avond. Dario Schmunck had de iets diepere klank in zijn tenorstem die dichter aanleunt bij het baritonale en hij gaf Jago de dramatische kracht van slechterik, zonder de verpersoonlijking van het kwade te zijn zoals we Jago kennen bij Verdi. Bij Rossini krijgt de vader van Desdemona, Elmiro een grotere rol en we hoorden een stijlvolle Giovanni Furlanetto. Rossini componeerde de partij van Desdemona voor de prima donna van het Napolitaanse theater, Isabella Colbran. Anna Caterina Antonacci was een uitstekende Desdemona. Ze zong de aartsmoeilijke versieringen zonder de stem te forceren en gaf haar rol van gekwelde liefhebbende vrouw een oprechte ontroering mee. De wilgenaria zong ze met eenvoud en angst, mooi ingeleid door de harp en ondersteund door treurige houtblazers. Heel mooi gespeeld door het orkest van de Munt. De ster van de avond was dan ook de dynamische en fijnzinnige Evelino Pidò. De levendigheid en precisie waarmee hij het orkest en koor aanvuurde, leidde tot een muzikale ervaring die onvermijdelijk meesleepte. Alles volgde hij uiterst geconcentreerd en toch als vanzelfsprekend. Dit soort opera’s dirigeren ligt deze dirigent in zijn natuur.
Voor een concertante opvoering was het wel jammer dat er nauwelijks interactie was tussen de zangers. Ze zongen elk hun rol als ze aan de beurt waren. De scène waarop koor en orkest alle plaats nodig hadden, liet hen wel nauwelijks ruimte maar iets van contact suggereren had toch meer kunnen opleveren dan een puur muzikaal hoogwaardig operaconcert.