**** Het religieus, middeleeuws gedicht met de beginwoorden ‘Stabat Mater’, inspireerde verschillende componisten. Maar zo bekend de versie van Pergolesi is, zo onbekend is bij ons deze van Antonín Dvořák. Misschien en hopelijk zal de opname door Philippe Herreweghe daar verandering in brengen.
**** Het religieus, middeleeuws gedicht met de beginwoorden ‘Stabat Mater’, inspireerde verschillende componisten. Maar zo bekend de versie van Pergolesi is, zo onbekend is bij ons deze van Antonín Dvořák. Misschien en hopelijk zal de opname door Philippe Herreweghe daar verandering in brengen.
In de late middeleeuwen was Stabat Mater een na het Alleluia of Tractus gezongen sequens die als hymne in de Katholieke liturgie gezongen werd op de dag van het ‘Feest van de Zeven Smarten van Maria’. Het Concilie van Trente (1543-1563) besloot echter het Stabat Mater uit de liturgie te verwijderen omdat niet bijbelse teksten als profaan werden beschouwd. In 1727 werd het weliswaar opnieuw, en dit door toedoen van Paus Benedictus XIII, een misgezang van het feest van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten en kreeg het zijn plaats als onderdeel van de “Veertien statiën van de Kruisgang” tijdens de lijdensweek voor Pasen.
Hier gaat het om een nieuwe opname van het Stabat Mater opus 58 voor soli, koor en orkest, van Antonín Dvořák (1841–1904). Eigenlijk een religieuze cantate.
Het werk werd geschetst in 1876 en in 1877 voltooid. Dvořák droeg zijn schets op aan František Hušpauer, “als herinnering (souvenir) aan de vriend van zijn jonge dagen” maar stelde de orkestratie uit als gevolg van andere verplichtingen. Hij nam de compositie opnieuw ter hand in 1877 toen zijn twee jonge kinderen binnen een korte tijd van elkaar overleden. De definitieve versie werd tussen begin oktober en 13 november 1877 in Praag gecomponeerd. Stabat Mater was het eerste werk van Dvořák op een religieus thema.
Hij verdeelde de tekst in tien afzonderlijke delen. Ruim drie jaar bleef dit meesterwerk echter in de lade liggen. De première was op 23 december 1880 op één van de concerten van de ‘Jednota umělců hudebních’ (Componistenvereniging) in Praag. De uitvoerders waren het opera ensemble van de ‘Česke prozatímní divadlo’ (Tsjechische Voorlopig Theater) o.l.v. Adolf Čech en de solisten waren Eleanora Ehrenbergů, Betty Fibich en Antonín Vávra. Leoš Janáček voerde het werk vervolgens anderhalf jaar later uit in Brünn (het huidige Brno). Gustav Mahler nam bewust of onbewust het thema van het tweede deel, over in ‘Der Abschied’, zesde en laatste deel van ‘Das Lied von der Erde’.
Tragische gebeurtenissen
De eerste versie met piano componeerde Dvorák vlak nadat zijn dochter Josefa in 1875, slechts twee dagen oud, overleed. Deze versie bestond maar uit zeven delen. Aan de georkestreerde versie begon Dvorák na de andere twee tragische gebeurtenissen. In 1877 sloeg het noodlot nl. opnieuw toe. De bijna elf maanden oude Ruzena dronk van een fles met een fosforoplossing die gebruikt werd voor het maken van lucifers en stierf op 13 augustus. Nog geen maand later, op Dvořáks zesendertigste verjaardag nog wel, 8 september, stierf de oudste, de drie en een half jarige Otakar aan de waterpokken. Met de dood van hun derde kind waren vader en moeder Dvořák kinderloos en de wanhoop nabij. Het huis vol herinneringen aan de kinderen was akelig stil geworden. De Dvořáks konden er niet verder leven. In dat huis waren hun drie kinderen gestorven. Ze verhuisden naar Zitna ulice nr. 10 waar ze een woning aan de achterzijde betrokken. Drie jaar later kwam een woning aan de straatkant vrij waar Dvořák vanaf die tijd tot aan zijn dood gewoond heeft. Ze kregen nog zes kinderen.
Machtig fresco
Zodra het werk aan de “Symfonické variace z písně „Já jsem huslař“ (Symfonische Variaties) af was, nam hij in 1877 de schets van zijn Stabat Mater ter hand die hij anderhalf jaar geleden opgeborgen had. Vol tragische inspiratie voltooide hij het ‘eerste oratorium van de moderne Tsjechische muziek’ als een vaal belicht doch machtig fresco, waarin fluisterende, gebroken smart afwisselde met het uitschreeuwen van afgrijzen.
Vraag is of deze opname een meerwaarde is ten opzichte van de bestaande opnamen. Ze moet nl. optornen tegen zeker acht bestaande. Drie volbloed Tsjechische, (Czech Philharmonic o.l.v. Václav Smetáček, Symfonický orchestr Prahy o.l.v. Jiří Bělohlávek en het Czech Philharmonic o.l.v. Václav Talich), één half Tsjechische (Czech Philharmonic o.l.v. Wolfgang Sawallisch) en vier meesterlijk ‘westerse’ (Atlanta Symphony Orchestra and Chorus o.l.v. Robert Shaw, Symphonieorchester und Chor des Bayerischen Rundfunks o.l.v. Rafael Kubelik, Staatskapelle Dresden & Chor der Staatsoper Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli en het Oregon Bach Festival Orchestra & Choir o.l.v. Helmuth Rilling).
Natuurlijke, spontane aanvoeling ontbreekt
De solisten hebben stuk voor stuk prachtige stemmen. Zij zingen hun partijen weliswaar met de nodige smart en doorleefde tragiek maar wie de juiste emoties verwacht, blijft bij deze opname op zijn honger zitten. Vaak klinkt het heel dramatisch, zelfs te hard, maar de momenten waar echte zachte tederheid moet klinken, zijn er niet. Met glazig klinkende violen bereik je dat niet. Ik denk dat deze opname nog maar eens aantoont dat je als dirigent best operadirigent bent (en dan nog liefst een violist) omdat opera dirigeren de meest volmaakte vorm en uitdrukking is van samenspel tussen orkest en zang, boodschap en tekst, en dat je als dirigent best zelf zo veel mogelijk vaderliefde ervaart om, in dit geval, de onbeschrijflijke, en dan nog Slavische smart van Dvořák en zijn vrouw Anna Čermáková., te kunnen verklanken.
Hoewel er hier verfijnd spel van de houtblazers en hemelse koorzang te beluisteren valt, ontbreekt de echte, diepe smart, omdat de natuurlijke, spontane aanvoeling ontbreekt. Muzikale gevoeligheid en oprechte emotionaliteit kunnen niet gefaket worden. Dit is een opname voor fans van Phillipe Herreweghe, die hem de grootste capaciteiten in superlatieven toedichten. Wie deze opname echter vergelijkt met de eerder geciteerde acht bestaande, zal deze niet toevoegen aan de lijst van meest waardevolle opnamen. Spijtig.
Omdat u misschien in de voetsporen wil treden van onze dichter, wijlen Herman De Coninck, die opnamen van Stabat Maters verzamelde, geef ik u een idee van het enorme aanbod en geef ik u voor de gelegenheid graag een weliswaar niet volledig, maar toch behoorlijk lijstje mee van bekende, minder bekende tot volslagen onbekende componisten : Josquin des Prez, John Browne, (ca.1498), Lassus, Palestrina, Marc-Antoine Charpentier, Agostino Steffani, Giovanni Carlo Maria Clari, Emanuele d’Astorga, A. en D. Scarlatti, Vivaldi, Pergolesi, Francesco Pietro Paschale, Boccherini, Francesco Pasquale Ricci, ook Franz Schubert componeerde twee versie van de sequens (sol klein en fa klein), Rheinberger, Rossini, Pietro Raimondi, Diepenbrock, Jenkins, Pärt, Pendercki, Poulenc, Piet Swerts (als onderdeel (altsolo) van zijn “Passio Domini Nostri Jesu Christi Secundum Marcum”), Szymanowski, Verdi (het tweede van zijn Quattro Pezzi Sacri), Peter von Winter, Sigismund Neukomm, Charles Villiers Stanford, Charles Gounod, Krzysztof Penderecki, Giovanni Felice Sances, Pedro de Escobar, František Tůma, Vladimir Martynov, Zoltán Kodály, en meer recent, Trond Kverno (1991), Pawel Lukaszewski (1994), Frank Ferko (1999), Salvador Brotons (2000) en Bruno Coulais (2005). Het Stabat Mater van Karol Szymanowski is overigens in het Pools.