Melomanen met een hart voor piano hadden deze midweekse avond met stip in hun agenda genoteerd. De Henry Le Boeufzaal was in schemer gehuld. Een witte raaf betrad het podium. Want de enigmatische Krystian Zimerman die Schubert speelt, dat is een zeldzaamheid.
Melomanen met een hart voor piano hadden deze midweekse avond met stip in hun agenda genoteerd. De Henry Le Boeufzaal was in schemer gehuld. Een witte raaf betrad het podium. Want de enigmatische Krystian Zimerman die Schubert speelt, dat is een zeldzaamheid.
Als een componistenleven zijn einde nadert, wordt alles weleens graag vanuit een bepaalde hoek bekeken. Of beluisterd, zo u wil. Maar de scheppingen van een genie laten zich niet in een hokje duwen, zelfs niet in meerdere. Het levende bewijs? Schuberts laatste pianosonates: een trilogie die onderhand een mythische status in de pianoliteratuur heeft verworven en waarvan Zimerman vanavond de laatste twee werken zou spelen. Schubert voltooide deze stukken een tweetal maanden voor zijn vroegtijdige dood op 19 november 1828. Ze vallen op door hun lengte en voortdurende ambiguïteit, door de chromatische zwerftochten in de hoekdelen, het meditatief melancholische karakter van de trage bewegingen en de amusante modulaties in de scherzi. Vreugde en smart klinken er als een ondeelbare, harmonische eenheid. Aan de pianist de niet te onderschatten taak om een boeiend verhaal te vertellen, een spanningsboog te trekken en deze eenheid op overtuigende wijze te herscheppen.
Meesterlijke ontkoppeling
Het was een opvallend goedgemutste Zimerman die in obligate pitteleer op zijn concertvleugel toestapte. Met zijn keuze voor Schuberts 7 leichte Variationen (1810?) onderstreepte de eminente Pool dat gemoed: een vrolijk voorspel dat dartel voortkabbelde en alleen in de voorlaatste variatie even een introverter toon aansloeg. Met sprankelend toucher en een gedegen balans tussen linker- en rechterhand haalde Zimerman meer uit dit jeugdwerk dan je zou vermoeden. Het werd een leuke kennismaking voor het publiek en een interessant opwarmertje voor de uitvoerder.
Zonder dralen sneed Zimerman vervolgens de sonate in la groot aan. Het zou een onrustige muzikale reis worden. De panache waarmee het openingsthema werd neergezet (Allegro), stak fel af tegen de bijzonder fijnzinnige herneming in de coda. Ook het pulserende Andantino verraadde één en al gevoel, maar ook hier werd de tegenstelling met de fel aangezette woede-uitbarstingen van het middendeel ostentatief in de verf gezet. Naar het beeld van de hele vertolking kreeg het frivole scherzo (Allegro vivace) een behoorlijk stevige vaart mee. Kwam dit soms als ietwat gehaast over – voor een beter begrip van Schuberts muzikale parcours is het al eens goed om voor een modulatie een minuscule adempauze in te lassen – toch was de lichtheid waarmee Zimerman de toetsen beroerde onmiskenbaar briljant. Hetzelfde kan trouwens gezegd worden van de timing en spanningsopbouw in het rondo (Allegretto), waarin bas en discant op meesterlijke wijze ontkoppeld werden. Het gaf de finale niet alleen een etherisch mijmerend karakter, maar ook een aanstekelijke beweeglijkheid mee.
Levenskracht
Met een soort ambachtelijke grandeur zette Zimerman na de pauze Schuberts laatste pianosonate in. Aristocratische verfijning in de verstilde passages en rechttoe rechtaan geaccentueerd drama werden in het Molto moderato op beheerste wijze met elkaar afwisselend. Helaas minder terughoudend was daarentegen het gebruik van het pedaal in de o zo kenmerkende, mysterieuze bastriller. Die klonk bijgevolg nogal wollig, ja zelfs ietwat rommelig. In het magnifieke Andante sostenuto maakten diepe verslagenheid en innige berusting allengs plaats voor gedreven opstandigheid – een levenskracht die ook de rest van dit werk typeert en die compleet haaks staat op de gemoedstoestand waarin Schubert zich tijdens het componeren bevond. Met een vlijmscherpe aanslag echode het daaropvolgende scherzo (Allegro vivace con delicatezza) heerlijk weg om plaats te maken voor een ronduit grandioze finale (Allegro ma non troppo). Zimerman vermengde speelse lyriek moeiteloos met stormachtige declamaties, maar gaf de muziek vooral een uitgesproken drive en duidelijke opwaartse stuwing mee. Overweldigend.
“Wer die Musik liebt, kann nie ganz unglücklich werden”, zo zou Schubert ooit beweerd hebben. Wie Zimerman tijdens dit bijwijlen hartverwarmende recital bezig hoorde evenmin.