Bernard Haitink (Amsterdam, 4 maart 1929) behoort ongetwijfeld tot de topklasse van de dirigenten uit de 20ste eeuw. Een aantal van zijn generatiegenoten is al overleden. Noemen we bijvoorbeeld Lorin Maazel (1930-2014), Claudio Abbado (1933-2014) en Nikolaus Harnoncourt (1929-2016). Of de jongere recent overleden Mariss Jansons (14 januari 1943 – 1 december 2019), die hier zeker vermelding verdient omdat ook hij vaste dirigent is geweest bij het Koninklijk Concertgebouworkest Amsterdam.
Bernard Haitink is er gelukkig nog, en twee auteurs hebben voor de Duitse muziekuitgeverij Bärenreiter Henschel het initiatief genomen een tweevoudig boek over de dirigent te schrijven. Het eerste deel is een biografisch deel, terwijl het tweede grotendeels bestaat uit lange gesprekken met de dirigent. Het levert een boeiend beeld op van een bijzonder interessant figuur in de wereld van de orkestmuziek, maar ook van een innemende en unieke persoonlijkheid. Muziekhistoricus en criticus Peter Hagemann heeft Bernard Haitink al van in zijn eerste jaren als dirigent gevolgd en zijn collega musicoloog Erich Singer is nauw verbonden met de Musikfestwochen Luzern. Hij heeft niet alleen beroepsmatig met Haitink gewerkt, maar is ook al vele jaren met hem bevriend. Beiden zijn dus zeer goed geplaatst om een boek te schrijven dat een omvattend beeld schetst van de Nederlandse dirigent.
Eerste deel – Muziek is mijn wereld. Muziek is mijn leven.
Bernard Haitink wordt op 4 maart 1929 geboren. Zijn moeder is afkomstig uit Vlaanderen. Zijn grootmoeder van moeders zijde is Joods. De jaren ’40 zijn voor het gezin getekend door de moeilijke oorlogssituatie en de dreiging van het nationaalsocialisme. Muziek speelt nauwelijks een rol in het gezin. Eigenzinnig wil de jonge Bernard viool leren spelen en hij komt via zijn vioolleraar bij het dirigeren terecht. Met zijn vader ging hij wel geregeld naar het Concertgebouw en hij komt onder de indruk van dirigenten als Eduard van Beinum, Bruno Walter en Wilhelm Furtwängler. Niet evenwel van Herbert von Karajan! Via een dirigeercursus waarvoor hij aangenomen wordt bij Ferdinand Leitner, krijgt hij in 1955 een aanstelling bij het Orkest van de Nederlandse Radio. Reeds in 1956 heeft hij de kans voor het Concertgebouworkest te staan als vervanging van de zieke Carlo Maria Giulini (1914-2005). In april 1959 wordt hij na de dood van Eduard van Beinum samen met Eugen Jochum dirigent van het Concertgebouworkest, al lukt dat pas na enig protest van sommige orkestleden. Onder impuls van Haitink en van Marius Flothuis, de artistiek directeur van het Concertgebouw, wordt het repertoire van het orkest verbreed met muziek uit de 20ste eeuw: Alban Berg, Anton Webern, György Ligeti, György Kurtag.
Hoewel de carrière van Haitink vlot van start gaat met een tournee in Amerika, een eerste plaatopname en engagementen in Londen en Glyndebourne, loopt het pad toch niet helemaal over rozen. Er zijn onder andere problemen in Amsterdam met de beweging van de Notenkrakers, de jonge generatie componisten (Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Peter Schat e.a.) die vernieuwing willen in het orkestleven in Amsterdam. Haitink laat zich niet van de wijs brengen. Hij bouwt op zijn rijke ervaringen met diverse Amerikaanse orkesten en wordt gesteund door de artistiek directeur. Niettegenstaande de geregeld moeilijke situatie bij het Concertgebouw, blijft hij er zevenentwintig jaar, tot het Concertgebouw zijn honderdste verjaardag viert in 1985. Dan neemt Riccardo Chailly de taak van chef-dirigent over. Hoewel hij geen operadirigent wil zijn, maar wel een dirigent die ook opera doet, wordt hij in 1987 toch de opvolger van Colin Davis in Covent Garden. Zijn periode daar die loopt tot 2002, wanneer Antonio Pappano overneemt, is een succesrijk hoofdstuk in zijn loopbaan. Zijn taak aan de opera belet hem evenwel niet ook als concertdirigent bij diverse orkesten actief te blijven, onder andere bij de Staatskapelle Dresden. Ook naar Amsterdam keert hij vanaf 1993 af en toe terug. In 2019 neem hij met een optreden met de Wiener Philharmoniker op het Lucerne Festival afscheid van de dirigentenlessenaar. Het orkest neemt hem meteen op in de galerij van zijn ereleden: een waardige erkenning van een grote carrière. Haitink verhuist na een lang verblijf met zijn tweede vrouw in het berglandschap rond Luzern opnieuw naar Londen. Een mooi einde tegelijk van dit deel in het boek dat een inkijk geeft in de soms woelige wereld van orkesten en hun directie.
Tweede deel – “Hoe ouder men wordt, hoe meer men twijfelt”
In het tweede deel van het boek komt Bernard Haitink zelf uitgebreid aan het woord in interviews van allerlei aard door vooral Erich Singer. Eerst komt de levensloop van de dirigent aan bod: zijn afkomst uit een niet-muzikale familie, zijn schooljaren in de jaren ’40, waarin hij vaak angstig is voor zijn Joodse vrienden en schoolkameraden, zijn leraar Duits voor wie hij een grote bewondering heeft en die op een dag verdwenen is … Die leraar heeft hem wel – en dit reeds op jonge leeftijd – de liefde voor de Duitse literatuur bijgebracht, waardoor hij op 16-jarige leeftijd Thomas Mann leest. Bruckner hoort hij op de radio als “rassisch rein” verklaren, terwijl Mahler en zelfs Ravel verboden zijn. Via zijn vioolleraars komt hij in een dirigeercursus terecht, waar hij pas na een tweede poging wordt aangenomen! Een leuk verhaal. Bij de Nederlandse Radio-Philharmonie Hilversum doet hij zijn eerste ervaringen op, met als kers op de taart een concertante uitvoering van Mozarts Entführung aus dem Serail met Fritz Wunderlich als Belmonte.
Haitinks eerste jaren bij het Concertgebouworkest Amsterdam zijn moeizaam, maar na een herdenkingsviering voor Eduard van Beinum waarop hij het Adagio uit de achtste symfonie van Bruckner dirigeert, is het ijs gebroken en accepteren de muzikanten hem voluit. Haitink heeft trouwens een grote bewondering voor Van Beinum die het orkest met succes uit de dictatoriale greep van Willem Mengelberg (chef-dirigent van het orkest tussen 1892 en 1945) geleid heeft. Was Mengelberg de dirigent die vooral voor Mahler zijn stempel op het orkest gezet heeft, dan was van Beinum de voorvechter voor Bruckner en ook de Franse muziek heeft hij onthuld voor Haitink. Grote namen waar de jonge dirigent Haitink naar opkeek waren verder Otto Klemperer, Erich Kleiber, Rafael Kubelik, Bruno Walter en Wilhelm Furtwängler. In Herbert von Karajan is hij daarentegen erg ontgoocheld.
Vanaf zijn functie als dirigent van het Concertgebouworkest in 1961 (de eerste vier jaar in duo met Eugen Jochum) is het boek ingedeeld in “Stationen”, naargelang de plaats waar Haitink zijn hoofdactiviteit ontplooit, en naargelang de componisten waarop hij zich vooral focust. Bij het Concertgebouworkest blijft hij 24 jaar lang tot het honderdjarige jubileum van het orkest in 1985. Hij ondervindt er zeer veel steun van de artistiek directeur Marius Flothuis, die het ook eens is met zijn wending naar nieuwer repertoire, zoals Stravinsky en de Schönberg-kring. Minder goed verloopt het contact met eerste gastdirigent George Szell, die weinig collegiaal optreedt. In die periode wordt hij ook geconfronteerd met verzet van de “Notenkrakergeneratie” (Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Peter Schat e.a.). Als man die het conflict schuwt, ontwijkt Haitink liever vragen daarover. Het is dan ook met spijt dat hij vertelt dat zijn vertrek uit Amsterdam in onvrede heeft plaatsgehad, mede door de opvolger van Flothuis, Hein van Royen, met wie de samenwerking veel stroever verloopt. De componisten die in die periode de hoofdmoot in zijn werk innemen, zijn Bruckner, Mahler en Sjostakovitsj. Haitink gaat uitgebreid in op de kwestie van de versies van de Bruckner-symfonieën, die in het begin van zijn carrière niet zo prominent is, maar hem sterk bezighoudt vanaf de editie van Leopold Nowak. Uit die hele uiteenzetting blijkt Haitinks bezorgdheid om partituurgetrouwheid, tempo en structuur van een werk. Hij gaat heel gewetensvol om met een partituur in grote bescheidenheid en zonder arrogantie. Om zijn denkbeeld over te zetten naar het orkest, gaat hij niet dogmatisch te werk. Men moet het orkest “omarmen”, mentaal en muzikaal. Bovendien heeft elk orkest zijn eigen karakter: de Wiener spelen niet zoals de Berliner of het Concertgebouw: “Dem Charakter eines Orchesters soll man keine Gewalt antun.” Daarvoor moet men zelf uiterst vertrouwd zijn met een partituur en zonder veel woorden de spanning in het orkest houden, wat veel ervaring vereist. De benadering van Mahler heeft hem tijd gevraagd, want “normal ist nichts bei Mahler.” Bovendien voelt men dat Mahler zelf een zeer goede dirigent was. Sjostakovitsj fascineert hem bijzonder, want daar gebeurt alles alleen en direct vanuit de muziek, waar men zich dan ook totaal moet inleven.
Via concerttournees met het Concertgebouworkest wordt zijn horizon verruimd naar de Verenigde Staten en Engeland. Dit leidt naar uitnodigingen bij het Liverpool Orchestra en het London Philharmonic Orchestra waar hij John Pritchard opvolgt als chef-dirigent. Hij komt onder contract bij de muziekagent Askonas Holt en zijn Britse carrière krijgt een boost! Hij dirigeert tien “zeer mooie zomers” in Glyndebourne, vooral opera’s van Mozart, nog voor de strikte historische uitvoeringspraktijk vooral gestuwd door Nikolaus Harnoncourt. Daarnaast heeft hij er een memorabele Rake’s Progress van Stravinsky gedirigeerd (regie John Cox, decors David Hockney), naast werk van Richard Strauss en Benjamin Britten. Na Glyndebourne wisselt zijn opera-activiteit naar Covent Garden, waar hij ook een tiental jaar muziekdirecteur is. Hij maakt er een moeilijke periode mee in verband met plannen voor renovatie van het theater, maar heeft toch zeer goede herinneringen aan een Ring des Nibelungen en vooral Die Meistersinger von Nürnberg van Wagner. Ondanks zijn waardevolle periode daar blijft hij eraan vasthouden dat hij geen operadirigent is, wel een dirigent die ook opera doet.
Allergisch voor macht
In een hoofdstuk dat getiteld is “Exkurs: über das Dirigieren” antwoordt Haitink op zijn alweer bescheiden manier dat hij niet zo verbaal is om dat uit te leggen … In het begin was hij zeer onzeker – een onzekerheid waar nog altijd wat van overblijft. Voor hem is dirigeren vooral motiveren, en musiceren. Belangrijk is wederzijdse communicatie, waarbij hij vooral allergisch is voor macht. Wat telt, is eenvoud, natuurlijkheid en vanzelfsprekendheid.
De derde “Station” behandelt zijn werk bij Europese orkesten: Wenen, Berlijn, Dresden, München. Het werken met de Wiener Philharmoniker heeft hij fantastisch gevonden, maar het Nieuwjaarsconcert heeft hij nooit willen doen: “Dieses Publikum, diese Atmosphäre – nein danke.”
Van het Gewandhausorchester in Dresden waar hij na de plotse dood van Giuseppe Sinopoli aangesteld werd, heeft hij enorm gehouden, vooral door de zeer eigen klank van het orkest. En dan komt hij terecht in Luzern, waar hij na de dood van Claudio Abbado in 2015 voor het eerst het Lucerne Festival Orchestra dirigeert en daarna ook het Chamber Orchestra of Europe. Hij ervaart het werken daar als “samen musiceren uit liefde voor de muziek.” Hij voelt er zich onmiddellijk opgenomen als in een familie, een ware luxe. Bijzonder boeiend was de exploratie met het Chamber Orchestra of Europe van de symfonieën van Ludwig Van Beethoven. Het realiseren van nieuwe inzichten, het zoeken naar de juiste dynamiek en tempo. Hij vond het fascinerend dat het orkest daarin wilde meegaan. Ook voor Schumann en Brahms heeft hij daar ontdekt dat deze componisten een heel eigen wereld openbaren. In Brahms erkent Haitink zijn bescheidenheid en introverte levenswijze. Haitink heeft grote bewondering voor de belezenheid en het historisch bewustzijn van Brahms.
Linkerhand in broekzak
De laatste twee delen van het boek zijn korte delen. In het ene gaat het over de cursussen die Haitink aan jonge dirigenten gegeven heeft. Hij preciseert daarin dat er eigenlijk niet echt sprake kan zijn van doceren, maar dat hij vooral jonge dirigenten die al voldoende gestudeerd hadden om te dirigeren, begeleidde en ondersteunde. Bij de jonge mensen die hij zo in het kader van de Festspiele van Luzern op weg heeft gezet, vinden we onder andere Lorenzo Viotti, de jonge dirigent die vanaf het seizoen 2021-2022 chef-dirigent is in de Nationale Opera Amsterdam en er al te horen was in de openingsproductie van dit seizoen met Leoncavallo’s Pagliacci en Mascagni’s Cavalleria Rusticana. Belangrijk vindt Haitink het vooral om niet belerend te zijn en te focussen op de individualiteit van de jonge dirigent. Dirigeren is vooral met de blik meedenken en aangeven en met de hand gidsen. Hij haalt Richard Strauss als model aan: hij stak zijn linkerhand in zijn broekzak als hij dirigeerde om niet te veel of te misleidend aan te geven!
Het laatste deel van het boek is eerder een samenvattend overzicht van de karakteristieken die we in de loop van het mooi vertelde verhaal al ontdekt hebben. Haitink is een man die in zijn interpretaties als vanzelfsprekend intensiteit bereikt en een gruwel heeft aan autoritair of egocentrisch optreden. Een in zich gekeerde, stille, terughoudende persoon met een natuurlijk charisma. Zijn voorsprong als dirigent komt voort uit zijn nooit aflatende partituurstudie. Die ligt ook aan de bron van de evolutie in zijn visie op de wereld van Brahms en Beethoven. In het begin van zijn carrière leverde hij een belangrijke bijdrage om componisten als Mahler en Sjostakovitsj hun terechte plaats te geven in het concertrepertoire. Ook voor de 20ste-eeuwse opera’s van Janacek, Prokofiev en Britten zette hij maatstaven.
Slotconclusie
Peter Hagmann en Erich Singer hebben met de structuur in vier grote hoofdstukken een indeling gezocht die niet helemaal geslaagd is. De opdeling volgens plaatsen waar Haitink gewerkt heeft (Amsterdam, Londen, VS, Dresden, Luzern, enzovoort) en volgens componisten op wie hij focuste is niet helemaal consequent vol te houden. Er zijn dus herhalingen en overlappingen, maar eigenlijk is dat geen ramp, want wat hij vertelt – zonder zelfingenomenheid en steeds intelligent – blijft boeiend. We leren Haitink kennen als een man getypeerd door eenvoud, eerlijkheid en openheid. Een heerlijk boek over een legendarisch dirigent, die zeker geen legende wil zijn. De slotzin van het boek vat de persoon en zijn werk prachtig samen: “Es ist ein Musizieren aus innerster Anteilnahme. Aus Liebe!”
- WAT: Bernard Haitink. “Dirigieren ist ein Rätsel”. Gespräche und Essays
- WIE: Peter Hagmann en Erich Singer
- UITGAVE: Bärenreiter Henschel ISBN 978-3-89487-951-8
- BESTEL HIER: JPC