***** Bij deze interpretatie van Schuberts Schwanengesang door Matthias Goerne en Christoph Eschenbach, kunnen we ons maar gelukkig prijzen dat de uitgever na het laatste Heine-lied nog Die Taubenpost aan de bundel toevoegde.
***** Bij deze interpretatie van Schuberts Schwanengesang door Matthias Goerne en Christoph Eschenbach, kunnen we ons maar gelukkig prijzen dat de uitgever na het laatste Heine-lied nog Die Taubenpost aan de bundel toevoegde. De zwaarmoedige, zwarte vertolking doordringt de beluistering met een gevoel van pijn. Na het hallucinante Der Doppelgänger, extreem traag genomen door de vertolkers, laat de “lichtere” Sehnsucht van Die Taubenpost je even op adem komen, al bevestigt het lied de diepe melancholie die Schuberts oeuvre van begin tot einde doordringt.
In de veertien liederen verzameld in Schwanengesang klinkt het thema van de dood en het onvervulbare en bedrieglijke verlangen – zo typisch voor Schubert – intenser dan ooit. Schubert componeerde ze in zijn laatste levensmaanden op drie dichters Rellstab, Heine en Seidl. De uitgever Haslinger bundelt ze na Schuberts dood onder de naam Schwanengesang. De interpretatie is een veeleisende artistieke opgave en bij een eerste beluistering lijkt het alsof Goerne zich te veel laat meeslepen door een soort overdreven affectiviteit.
Het brengt soms een licht en onnatuurlijk tremolo op de stem en voor het eerst in deze Schubertreeks heb ik een ambigu gevoel bij Goernes interpretatie. Maar al gauw komt de intensiteit bovendrijven. De kleurenrijkdom van de stem, het indrukwekkende diepe timbre, het bereik van de hoge noten, het draagt allemaal bij tot de onverbiddelijke wanhoop en beantwoordt perfect aan de uitzichtloze, sinistere poëzie. Goerne en Eschenbach voegen het lied Herbst toe. Een persoonlijke toets, die past in de sfeer van de bundel.
De stemming van het laatste lied wordt zinvol verdergezet in de late sonate, D 960 die Christoph Eschenbach vertolkt op de tweede cd. Een gelukkige toevoeging want Christoph Eschenbach benadert de Schubertiaanse perfectie. In de liederen valt zijn gevoelige nuancering in de tekstbenadering op. In de sonate gaat extreme rust uit van de subtiliteit van zijn spel. Speelsheid en souplesse kenmerkt het scherzo-deel, steeds binnen het kader van de aparte trieste intimiteit zo typisch voor de laatste werken van Schubert.