Gouden Label Een pluim voor de teksten in het programmaboekje van de hand van collega Rudy Tambuyser: zeer gevat, lapidair waar het kan, meer uitgesponnen waar het moet en gelardeerd met fijne humor.
Gouden Label Een pluim voor de teksten in het programmaboekje van de hand van collega Rudy Tambuyser: zeer gevat, lapidair waar het kan, meer uitgesponnen waar het moet en gelardeerd met fijne humor.
In de reeks fantastische pianisten was het de beurt aan Marc-André Hamelin. Hij werd in 1961 geboren in Montréal, studeerde in Philadelphia aan de Vincent d’Indy School of Music, won de Carnegie Hall Competition (1985) en werd allengs de fenomenale pianist die overal ter wereld welkom is. Hij componeert ook zelf en sluit hiermee aan bij een aloude traditie van componisten/solisten van het kaliber van Brahms, Rachmaninov en Lutoslawski (om er maar drie te noemen).
Varietas delectat
Hamelin bracht een zeer gevarieerd programma naar deSingel: J.S. Bach, Gabriel Fauré, Maurice Ravel, Sergej Rachmaninov en eigen werk. Nee, ik ben geen purist en kruip niet in de gordijnen (zoals Rudy Tambuyser dat suggereert) als ik Bach op een moderne vleugel hoor. In tegendeel. Maar orgelwerk van J.S. Bach, de Fantasie en Fuga in g, BWV 542, in een arrangement voor piano door de Hongaar Tivadar Szántó (1877-1934) doet toch wel wat haren ten berge rijzen. Szántó is alleen nog bekend van een aantal arrangementen, van onder meer Bach en Stravinsky. Die zijn wat ze zijn – zware vingeroefeningen voor pianisten – maar mogen voor mij gerust ín de kast blijven liggen. Het subtiele van Bach (stemvoering) gaat verloren en we krijgen een sonoor ‘Glockenspiel’ dat, geholpen door ruim pedaalgebruik, wel degelijk indruk maakt maar muzikaal nogal oppervlakkig is. Hamelin doét er wel iets mee, gelukkig maar.
Ik ben een beetje op mijn ongemak met Gaspard de la Nuit van Maurice Ravel (1875-1937). Dit is een van de moeilijkste composities voor piano die er bestaan (samen met Islamey van Balakirev). Hamelin beschikt over een ongelofelijke techniek en speelt dit vrij snel… omdat hij dat kán. Het probleem voor de modale luisteraar is het kunnen horen (begrijpen) van de diepgang. Wie dit mist, vindt deze Ravel nogal ‘primitief’. Dat is het natuurlijk niet. Toch doet het me denken aan wat een bevriend componist ‘truken van de foor’ zou noemen.
Met de twee korte stukjes van Gabriel Fauré (1845-1924) zit dat wel even anders. Het Impromptu nr. 2 in f en de Barcarolle nr. 3 in Ges zijn misschien minder ontroerend dan het Requiem van Fauré, maar opnieuw ligt de muziek achter de noten. Ook hier is Tambuyser interessant. Hij schetst kort in welke tijdspanne Fauré geleefd heeft. Hij werd geboren toen Chopin nog leefde en stierf toen de dodecafonie van Schoenberg al volop in de steigers stond. In deze revolutie bleef Fauré gewoon wie hij was: niet oudmodisch, niet nieuwerwets maar gewoon zichzelf. Hamelin schat ik bijzonder hoog in. Er is bijna niemand met zo’n breed repertoire. Hij speelt dingen die je elders nooit hoort. Fauré was dan wel voornamelijk een organist, maar zijn werk voor piano is een ‘passage obligé’ voor elke pianist die hiermee als het ware zichzelf leert begeleiden.
Pianistiek pur sang
Het tweede deel van het recital begint met werk van Hamelin zelf: Variaties op een thema van Paganini (uit 2011). De bekende kijk-ma-zonder-handen-passages van Paganini worden gelardeerd met allerlei verwijzingen naar andere variaties (die van Rachmaninov bijvoorbeeld) en ronduit humoristische knipogen – zelfs naar de vijfde symfonie van Beethoven. Het publiek wordt op een verkeerd been gezet maar weet dit wonderlijk weefsel wel te appreciëren. Hier is een tovenaar aan het werk zoals er zeer weinig op deze wereld rondlopen.
Tenslotte is de grote Sergej Rachmaninov (1873-1943) aan de beurt. Hoewel zijn kunst een zeer breed spectrum omhelst, is dit een beetje de biotoop van Hamelin. Ook Rachmaninov was een fenomenale pianist. We hebben nog een remastered dubbel-cd in ons bezit met opnames van deze Great Pianist of the 20th Century, met eigen werk en composities van o.a. Beethoven, Schumann en Chopin.
Met de Prélude in G, de Prelude in gis en de niet zo vaak uitgevoerde Sonate nr. 2 in bes brengt Hamelin een goed gevulde zaal in vervoering. Het publiek is dankbaar en krijgt zonder veel aandringen twee ‘encores’: het allegro uit een bekende Sonate Facile van W.A. Mozart, maar in een versie zoals ik die nog maar zelden gehoord heb. Ongelofelijk subtiel. Na een eigen versie van Chopins Minutenwals – mein Gott – keren we tevreden huiswaarts. Voor deze prestatie: een Gouden Label !