Dat een voorstelling de toeschouwer ook zonder enige scenische hulp kan meeslepen en ontroeren, dat bewees de concertante opera Adriana Lecouvreur van Francesco Cilea die de Munt ons presenteerde in Bozar. Uiteraard zijn dan zangers nodig met een sterke persoonlijkheid en een orkest dat een karaktervolle muzikale uitvoering garandeert. Van die luxe konden we genieten.
Als tijdgenoot van Puccini, Mascagni en Leoncavallo wordt Francesco Cilea (1866-1950) gemakkelijkheidshalve meestal ingedeeld bij het verisme. Het realistische gehalte van zijn verhalen past daar zeker in thuis, maar – net zoals bij Puccini en Mascagni trouwens – is zijn stijl soms intimistisch en verfijnd. Dat aspect is hier door de geraffineerde Italiaanse dirigent, en eminent verdediger van het belcanto-repertoire Evelino Pidò zeer mooi tot uiting gebracht.
Adriana Lecouvreur is een “theater-opera” waarin een zangeres een toneelactrice speelt. Ze was een grote Franse comédienne die leefde van 1692 tot 1730. In de opera is Michonnet, de regisseur van de Comédie Française, verliefd op Adriana. Maar zij houdt van Maurizio, de Graaf van Saksen aan wie ze een boeketje viooltjes geeft als liefdespand. De Prinses van Bouillon is haar rivale in de liefde. Na de gebruikelijke operaverwikkelingen eindigt de opera tragisch als Adriana op haar verjaardag als een van de geschenken het ruikertje terugkrijgt dat ze vroeger aan Maurizio schonk. Haar rivale heeft het evenwel vergiftigd, zodat Adriana – in het bijzijn van haar geliefde – sterft.
Paradepaardje
Adriana Lecouvreur is in de opvoeringsgeschiedenis van het werk vaak het paradepaardje van een diva geweest. Magda Olivera zong de rol nog, hoewel ze van de scène reeds afscheid had genomen. Ook Joan Sutherland zong Adriana Lecouvreur nog in 1990, het jaar waarin ze haar optredens stopzette. De Armeense sopraan Lianna Haroutounian, die we hoorden in Bozar, beleefde perfect haar diva-rol. Ze had er ook haar kledij aan aangepast, met een strak gouden jurk in het eerste deel en een blitse fuchsia jurk in het tweede. Ze acteerde haar verliefdheid, passie, jaloezie, waanzin en vertwijfeling absoluut overtuigd en ook haar vocale vertolking was helemaal in stijl. Zoals haar jurk had haar stem een gouden glans en waar nodig veel volume. Maar in de intiemere passages zong ze ook met pijn haar hoop en verlangen uit. Zelfs haar stukje echt “theater” met de klacht van Phaedra reciteerde ze knap. Een prachtige verschijning. Haar rivale werd gezongen door de zelfbewuste en indrukwekkende mezzo Daniela Barcelona, die zich al met evenveel inleving in haar scenische présence gooide. Roberto Frontali was een innemende en goedmoedige Michonnet, die met zachte bariton ook de kleine humortoetsen liet doorschemeren. Tenor Leonardo Caimi had als de minnaar een liefdevol timbre, maar hij kwam minder spontaan over en klonk bij momenten wat geforceerd in de hoge regionen. De kleinere partijen waren allemaal goed ingevuld.
Evelino Pidò was een plezier om te zien en te horen. Met slanke en afgemeten bewegingen zette hij het orkest aan tot finesse en drama. De strijkers klonken dit keer weelderig en de blazers precies. De harp viel op met mooie lyrische momenten, het slagwerk onderstreepte de spanning en de passie. De vioolsolo van concertmeester Zygmunt Kowalski was ontroerend. Een concertante voorstelling die met zoveel verve en toch zonder overdrijving het verhaal vertelde, dat je nauwelijks een scène miste. De bravo’s waren dan ook echt verdiend.