Voor zijn nieuwste opera Au Monde werkte Philippe Boesmans dit keer niet samen met librettist en regisseur Luc Bondy. Wel blijft de Belgische componist trouw aan het procedé dat de librettist ook regisseur is. Boesmans schreef een prachtig muzikaal werk, waarin we enkele van zijn typische kenmerken herkennen, maar vooral geboeid werden door zijn fantasierijke alertheid.
Voor zijn nieuwste opera Au Monde werkte Philippe Boesmans dit keer niet samen met librettist en regisseur Luc Bondy. Wel blijft de Belgische componist trouw aan het procedé dat de librettist ook regisseur is. Boesmans schreef een prachtig muzikaal werk, waarin we enkele van zijn typische kenmerken herkennen, maar vooral geboeid werden door zijn fantasierijke alertheid.
Uit een interview met de Boesmans (Opéra Magazine maart 2014) blijkt dat de regisseur het uitgangspunt was voor deze nieuwe opera. Theaterauteur Joël Pommerat werd gevraagd een operaregie te doen, enerzijds door Bernard Foccroulle voor zijn Festival in Aix-en-Provence, anderzijds door Peter de Caluwe van de Munt. Pommerat was het idee niet erg genegen, maar de Caluwe kon hem over de streep trekken met het voorstel voor een nieuwe opera gebaseerd op een van zijn eigen stukken. Om die te componeren werd Philippe Boesmans gecontacteerd – al jarenlang “huiscomponist” in de Munt – en al gauw werden de twee het er over eens dat Au monde een geschikt werk was voor een bewerking naar opera.
Ontwricht gezin
Het verhaal is uiterlijk vrij eenvoudig: een oude vader, zaakvoerder van een staalimperium, dementeert geleidelijk. Hij heeft twee zonen en drie dochters. Hij wil de zaak overlaten aan een van zijn kinderen. Op het verjaardagsfeest van de jongste dochter – eigenlijk een geadopteerd kind – komt de jongste zoon, Ori, thuis na vijf jaar dienst als beroepsmilitair. De samenkomst wordt aangegrepen om de familiezaak aan te kaarten en op te lossen. Ori vraagt bedenktijd en blijft tot ergernis van de vader en de zussen lange tijd onbeslist. Ondertussen krijgt hij een oogziekte en wordt blind. Uiteindelijk aanvaardt hij.
Dit verhaal wordt verteld in een eenheidsdecor dat een compleet zwarte kamer toont, soms met een grote tafel met wit tafelkleed bedekt, soms met een zwart lederen zetel. Een smal wit gordijn dat wel eens van plaats wisselt, vormt de band naar buiten, waar een paar keer (met onvervuld verlangen) over gesproken wordt. In dit gezin is er geen lucht. De personages zitten opgesloten in hun bekrompen en bizarre familiewereld. Het leven is er duister en koud.
Koel en afstandelijk
De opera is opgedeeld in korte episodes die telkens een aspect van de relatie(s) tussen de gezinsleden reveleren. Oppervlakkig leven ze als pseudo-normale rijke familie samen, maar beetje bij beetje krijgen we inzicht in de bizarre karakteristieken van elkeen en vooral in de afstand tussen hen. Elk leeft in zijn eigen wereld en heeft nauwelijks echt contact met de ander. Een gegeven waarmee Pommerat en Boesmans een actueel maatschappelijk verschijnsel in hun stuk aankaarten. De oudste zoon (Werner van Mechelen) lijkt de meest normale en charismatische, de jongste, Ori (Stéphane Degout), sleept een mysterie met zich mee, dat onduidelijk blijft in het stuk, maar zich uit in het blind worden (als zou hij zoals Oedipus gestraft zijn) en in een beschuldiging van mogelijke criminele feiten met vrouwen. Deze elementen duiken pas laat in het stuk op en zorgen eindelijk voor enige spanning, maar ze grijpen nauwelijks aan. Dat is trouwens een algemeen euvel van het stuk: geen enkel personage boeit echt. Alles blijft koel en afstandelijk en als toeschouwer kijk je toe, maar je voelt je nergens betrokken.
De jongste dochter lijkt een soort “Ersatzdochter” te zijn voor een overleden kind en eigenlijk weet men niet goed wie ze is. Ze heeft iets naïef en is soms aandoenlijk. De oudste dochter is zwanger. In het derde kwart van het stuk blijkt dat ze niet weet van wie. De tweede dochter is een tv-figuur en vooral bezorgd over haar glamour. Dan is er nog een “vreemde vrouw” die gespeeld wordt door een actrice. Ze is zogezegd een hulp voor de zwangere zus, maar herhaaldelijk wordt er gezegd dat ze niets doet in huis. Net zoals de gezinsleden haar niet snappen, is ze ook voor de toeschouwer een raadselachtig wezen. Iemand die af en toe opduikt, flarden van “My Way” playbackt en soms een – zeker in scène 18 veel te lange – helse, onverstaanbare tirade afsteekt. Een “geheimzinnig” wezen is iets wat Boesmans wel meer in zijn werk steekt (bijvoorbeeld Yvonne in zijn vorige opera) en het “vreemde stuk muziek” doet denken aan het optreden met Fabrizio Casol en Aka Moon dat Boesmans in Wintermärchen had geïntegreerd.
Genuanceerde muziek
In zijn muziek lijkt Boesmans de personages niet alleen te willen typeren, maar hen ook te redden uit hun apathisch bestaan. De basis-orkestklank – als ik dat zo mag uitdrukken – herinnert vaak heel sterk aan Debussy. Bij momenten lijkt hij wel te citeren. De partij van de oude vader, om maar dit voorbeeld te geven, herinnert herhaaldelijk aan Arkel. Hij schrijft een uiterst genuanceerde orkestratie en vooral het prachtig samenkleuren van diverse instrumentengroepen is geslaagd. Wat de tekst niet zegt over de personages vangt Boesmans op door zijn muzikale typering en de juiste verklanking te vinden voor de “onderhuidse spanning”. Die suggestiviteit in de muziek maakt het stuk boeiend.
De compositie vult aan wat in de tekst ontbreekt. Met Patrick Davin heeft hij de ideale dirigent voor zijn muziek, die ook de solisten nauwgezet steunt. Dat hij voor stemmen kan schrijven, weten we van zijn vorige werken en dat is hier niet anders. De vocale taal is in deze opera melodieus, met hoge eisen vooral voor de tweede dochter die lange frasen te zingen heeft met veel flexibiliteit en hoge noten. Patricia Petibon is een uitstekende vertolkster en ze speelt ook met veel engagement haar oppervlakkig taterende personage (tv-presentatrice!) – dat ook voortdurend van jurk moet wisselen, telkens mooie jurken die haar beeldig staan. Stéphane Degout zingt met sonore, jeugdige bariton de partij van Ori. Ook de andere vertolkers zijn perfect gecast.
De twintig scènes moeten uiteraard in één trek gespeeld worden. Een lange boog van twee uur waarin zeker wat gesnoeid kan worden. Compactheid zou het stuk ten goede komen.