***** Geen enkele componist in de recente geschiedenis, zelfs niet de onontkoombare Philip Glass, kende zoveel commercieel succes als Henryk Górecki. Zeg dat Alex Ross, muziekcriticus voor The New Yorker en auteur van The Rest is Noise: Listening to the Twentieth Century, het gezegd heeft. De Pool dankte dat succes quasi volledig aan een razend populaire opname van zijn derde symfonie. Dat de man zich ook in andere genres wist uit te drukken, blijkt uit deze opnames van het Britse Tippett Quartet.
Alleen de allergrootste componisten schoppen het tot titel van een popnummer. Denken we maar aan het veelvuldig gecoverde Roll Over Beethoven van Chuck Berry of aan de jaren ’80 hitsingle Rock Me Amadeus van Falco. Op basis van deze – toegegeven – dubieuze en allesbehalve ernstige maatstaf, behoort ook ene Henryk Górecki tot het pantheon der toondichters. Toen de Poolse componist in 1976 zijn derde symfonie schreef, had hij allicht niet kunnen bevroeden dat net die creatie zo’n vijftien jaar later meer dan één miljoen keer over de toonbank zou gaan. Met dank aan de cd-première die de London Sinfonietta onder leiding van David Zinman en samen met de Amerikaanse sopraan Dawn Upshaw maakte. Deze ‘Symfonia pieśni żałosnych’ oftewel de “Symfonie der treurliederen” leverde zijn auteur een heuse cultstatus op. De contemplatieve muziek raakte over de hele wereld een gevoelige snaar. Zo ook bij de Britse triphopband Lamb. Andy Barlow en Lou(ise) Rhodes vonden in deze spirituele en minimalistische compositie hun inspiratie voor Górecki. Ook dit nummer, dat u hieronder kan beluisteren, genoot veel bijval. De naam van de in 2010 overleden Górecki zal dus altijd en overal met dat ene verbazingwekkende succes vereenzelvigd blijven. Maar zoiets neemt natuurlijk niet weg dat zijn muzikale nalatenschap veel meer omvat dan alleen die ene, wereldberoemde symfonie. Het Tippett Quartet toont dit met zijn dubbele opname van de drie strijkkwartetten overtuigend aan.
Niettegenstaande het eerste volume van deze integrale in september 2018 reeds op de markt kwam, en in verschillende taalgebieden met sterren en lovende kritieken werd overladen, verscheen het tweede luik pas enkele maanden terug. Ook op deze tweede cd tonen de uitvoerders en uitgever Naxos zich in een gulle bui. En dat levert opnieuw een interessant contrast op tussen de uiteenlopende stemmen die Górecki in zijn carrière liet horen. Want naast het in 2005 gepubliceerde derde strijkkwartet biedt deze opname ook plaats aan de sonate voor twee violen die bijna een halve eeuw vroeger, in 1957 werd afgewerkt – “its contrasts, instrumental rivalries and sophisticated technique a worthy rounding-off of his formative period”, zo lezen we alvast op de achterkant van de uitgave. Een vergelijkbaar opzet was ook één van de sterke punten van het eerste album, waar tussen het eerste en het tweede kwartet het strijktrio Elementi, het eerste deel uit de Genesis-triptiek, opdook. Ook in dit geval was er sprake van een opvallend verschillend idioom. Er ligt meer dan vijfentwintig jaar tussen Elementi en het eerste strijkkwartet uit 1988, en zoiets laat zich duidelijk horen. Het is zelfs moeilijk voor te stellen dat deze muziek van één en dezelfde man afkomstig is. In Elementi vormen dodecafonie en meer bepaald het serialisme de uitgangspunten, terwijl het eerste strijkkwartet (opus 62) grotendeels een dissonant doch vreedzaam, koraalachtig thema laat horen.
Eén en ondeelbaar
Alle drie de strijkkwartetten van Górecki kwamen er in opdracht van het legendarische Amerikaanse Kronos Quartet. Een niet te weigeren aanbod, zo verduidelijkte de componist in een interview uit 1994: “there are some things you can’t turn down”. Elk werk draagt een suggestieve titel. Het eerste, ‘Już się zmierzcha’ of ‘Already it is Dusk’, werd genoemd naar de eerste zin van een motet van de Poolse renaissancecomponist Wacław z Szamotuł (ca .1524 – ca. 1560), en is een gebed voor kinderen bij het slapengaan. Na een streng geaccentueerd openingsakkoord dat terstond oplost, drijft dit eendelige kwartet verder op een sobere cantus firmus die steeds breder wordt uitgesponnen en verschillende transformaties ondergaat. Maar op gezette tijden duikt het openingsakkoord terug op: luider, steeds hardnekkiger en strijdvaardig. Het is de voorbode van een opmerkelijk tumultueus middendeel met snerpende strijkers, onstuimige duetten en grimmige ostinato’s, waarna de sereniteit van de initiële canon terugkeert. De vertolking van het Tippett Quartet getuigt niet alleen van een grote drive en veel inlevingsvermogen, maar behoudt in het Molto lento ook een exemplarische hechtheid. Het viertal musiceert met een één en ondeelbare mindset. Hoe ruw de wendingen in het Allegro elkaar ook opvolgen, ze worden met zoveel overleg gestreken dat het een soepele, continue stroom blijft.
Nog scherper van de sonore snee klinkt Elementi per tre archi, waarmee Górecki ronduit rauw en compromisloos voor de dag komt. Zijn beide strijkkwartetten op deze cd nog gematigd modern te noemen, dan is het drieluik Genesis radicaal avantgardistisch. Dit opus 19 kwam in 1962-1963 tot stand, en draagt de stempel van een verblijf in Parijs bij Pierre Boulez en andere enfants terribles van het muzikale modernisme. De ‘elementen’ waarnaar wordt verwezen, zijn agogiek, dynamiek en kleur, dewelke door de componist als de basiscomponenten van muziek worden beschouwd. Elk van deze drie componenten komt in embryonale vorm in deze koortsachtige eenakter voor. Vergeet dus melodie en harmonie, maar verwacht u daarentegen aan nijdig gekriskras en klankblokken die voortdurend met elkaar botsen. De musici staan elkaar daarbij als het ware naar het leven. Ze gaan met elkaar in de clinch aan de hand van allerhande speeltechnieken. Toegankelijk laat staan aangenaam of prettig klinkt het niet, eerder als een enerverende poging in het aftasten van de articulatiemogelijkheden van de strijkers. Dat vraagt naast fysieke inspanning ook een feilloos gevoel voor timing. Het trio moet blindelings op elkaar kunnen vertrouwen, terwijl de partituur in weinig houvast bij elkaar voorziet. Als je dan hoort hoe intens en gefocust violist John Mills, altiste Lydia Lowndes-Northcott en cellist Bozidar Vukotic elkaar bejegenen, kan je niet anders dan versteld staan.
Het vierdelige tweede strijkkwartet van Górecki dateert uit 1991 en is het meest bevattelijke werk op de cd. De titel, ‘Quasi una fantasia’, doet natuurlijk gelijk denken aan de benaming die Beethoven aan zijn twee pianosonates uit het opus 27 gaf, waaronder de geliefde Mondscheinsonate. Maar Beethoven is niet de enige voorganger aan wie Górecki in dit opus 64 refereert. Ook Bartók én de Poolse volksmuziek bieden inspiratie. Bovendien wijst ‘Quasi una fantasia’ op een dromerigheid die in de andere twee stukken ver te zoeken is. Maar dat is hoogstens een halve waarheid die enkel op de fluisterzachte passages uit zowel de eerste (Largo sostenuto) als de derde beweging (Adagio cantabile) gestoeld is. Het repetitieve staccatospel uit de twee andere delen heeft er daarentegen voor gezorgd dat menig choreograaf door dit kwartet werd aangestoken, al is ook de bezwerende puls uit het eerste deel voor dansers zeer dankbaar. Dit Largo heeft eigenlijk niet zo gek veel om het lijf: een drone in de cello, een altvioliste die een even plechtig als somber klinkend commentaar levert en violen die het klankbeeld langzaamaan mee opvullen. Dan zorgt de door het Tippett Quartet knap geaccentueerde, hardnekkige mars die daar meteen op aansluit voor veel meer animo (Deciso – Energico). Door als enige tegen zijn drie medespelers op te boksen, eist de altviool aanvankelijk opnieuw een hoofdrol op. Maar het zijn vervolgens de schriele violen die met volle overtuiging de muziek haar exuberante maar nog steeds venijnige temperament verlenen, en die ook de ijzingwekkende aanhef van het voorts sobere Arioso op beklijvende wijze kleur geven. De finale is grotendeels een aaneenschakeling van jachtige passages, waarbij de ene nog krachtdadiger wordt uitgevoerd dan de andere. Het Tippett Quartet toont zich in dit Allegro wederom van zijn veelzijdige kant door het werk met de grootste omzichtigheid te laten uitdoven.
Zingen op het doodsbed
“To the Kronos Quartet, which for so many years has waited patiently for this […]”, zo luidde de opdracht. Waarom het zo maar even tien jaar heeft geduurd alvorens Górecki zijn derde en laatste strijkkwartet in 2005 aan uitgever Boosey & Hawkes bezorgde, was ook voor hemzelf een raadsel. Want de muziek was begin 1995 al klaar en toch werd de première meerdere malen uitgesteld. Misschien lag het aan de hoge verwachtingen die er ongetwijfeld waren na het recente, overdonderende succes van de derde symfonie: Górecki zou niet de eerste en zeker ook niet de laatste zijn die daarvoor terugdeinst. In het cd-boekje wordt een verklaring voor het opmerkelijke uitstel gezocht in de intrinsieke aard van het werk: “its five movements playing for virtually an hour and representing a culmination of Górecki’s musicial preoccupations over the preceding three decades.” Zoiets zorgvuldig uitschrijven, vraagt natuurlijk wel wat tijd. Maar een volledig decennium? De laatste zin uit een kwatrijn van de Russische dichter Velimir Chlebnikov (1885-1922) – When people die, they sing songs – lag aan de basis van de titel van het opus 67. De liederen die in ‘… songs are sung’ weerklinken, hebben daarom bijna allemaal een introspectief en weemoedig karakter. Zowel het doorbreken van de klassieke vier bewegingen als de aanzienlijke lengte van elk van hen met uitzondering van het levendige middendeel, doen aan de late Beethoven denken. Maar er zijn zeker ook raakvlakken met het contemplatieve laatste kwartet van Sjostakovitsj, en het werk bevat in dat middendeel en aan het begin van deel vier ook een kort citaat uit de eerste beweging van het tweede strijkkwartet van landgenoot Karol Szymanowski (1882-1937).
Het derde strijkkwartet van Górecki werd destijds enthousiast onthaald, het wachten meer dan waard … “There is an intimacy about the profundity-in-simplicity of this work that is truly astounding”, zo schreef Gramophone in 2007 toen het werk voor de eerste keer op plaat verscheen. Al zijn er op het internet ook dissidente stemmen terug te vinden. “Sadly underwhelming, lacking that combination of dramatic bite and unabashed ecstasy that characterised his very best music”, zo meende de hedendaagse muziekcriticus en auteur Tim Rutherford-Johnson. Het klopt natuurlijk dat de contrasten in de eerste twee strijkkwartetten veel uitgesprokener zijn dan in ‘… songs are sung’, dat veel meer wegheeft van één langgerekte bezinning. Maar het werk heeft vele andere kwaliteiten, zoals de primarius van het Kronos Quartet, David Harrington, aan Górecki schreef kort na de première op Amerikaanse bodem: “Without any question, ‘… songs are sung,’ is one of the most lyrical, poignant and far-reaching works ever written for string quartet that I am aware of. This music consoles as it faces, unflinchingly, the deepest aspects of life. It is music so personal that in its performance one feels the audience listening in to one’s very own soul and life.” Bij de opname van het Tippett Quartet verloopt dat luisteren naar de eigen ziel eens zo grondig. Het is opvallend hoezeer het viertal de tijd neemt om de melodische lijnen op te bouwen en uit te werken, zeker als je vergelijkt met de oer-opname van Harrington en de zijnen. Zo nemen de laatste twee bewegingen telkens meer dan twee minuten langer in beslag. Tegelijkertijd behoudt het ensemble op elk moment het overzicht dat broodnodig is om dit monumentale werk overtuigend neer te zetten: wie in deze muziek de grote lijnen niet uittekent noch het bredere plaatje schetst, komt nergens. Ook die indrukwekkende hechtheid uit het eerste kwartet is opnieuw aanwezig, van het mysterieuze begin (Adagio) over het bezonken Largo cantabile en het meeslepende Espressivo ma ben tenuto tot het pijnlijk desolate eind (Largo – Tranquillo).
De sonate voor twee violen is het werk van een student, en daar horen natuurlijk stichtende voorbeelden bij. Voor zijn opus 10 haalde Górecki de mosterd vanzelfsprekend bij de 44 briljante duo’s van Bartók (Sz. 98), maar ook de invloed van Prokofievs sonate voor twee violen is aanwezig (opus 56). Dat leverde een experimenteel drieluik op, dat hier met veel energie én finesse door John Mills en tweede viool Jeremy Isaac wordt geïnterpreteerd. Het korte, ijzingwekkende en zeer treffend geïntoneerde middendeel (Adagio sostenuto) steekt daarbij schril af tegen de onstuimige passages uit de eerste beweging (Allegro molto) en de rigide ritmiek van het groteske slot (Andante con moto). Een even uitdagende als aantrekkelijke sonate voor een combinatie die toch niet al te rijk bedeeld is. Hetzelfde kan gesteld worden over de opnames van deze muziek. Want die zijn eveneens een schaars goed. De extraatjes die het Tippett Quartet in gereduceerde vorm aanbiedt, zijn dus meer dan welgekomen en geven deze dubbele Naxos-uitgave een onmiskenbare plus ten opzichte van de integrale van het Kronos Quartet (eveneens op twee aparte cd’s), het Royal String Quartet en (zeer recent) het Canadese Quatuor Molinari (beide dubbel-cd’s). Doe er uw voordeel mee.
- WIE: Tippett Quartet [John Mills (viool), Jeremy Isaac (viool), Lydia Lowndes-Northcott (altviool), Bozidar Vukotic (cello)]
- WAT: Henryk Mikołaj Górecki (1933-2010) – Strijkkwartet nr. 1 ‘Już się zmierzcha’ (‘Already it is Dusk’) (opus 62) | Genesis I: Elementi (opus 19, nr. 1) | Strijkkwartet nr. 2 ‘Quasi una fantasia’ (opus 64) | Sonate voor 2 violen (opus 10) | Strijkkwartet nr. 3 ‘Pieśni Śpiewają’ (‘… songs are sung’) (opus 67)
- UITGAVE: Naxos Records 8.573919 & 8.574110
- BESTEL HIER: JPC
- FOTO’S: © Mustafa Hacalaki | Thurstan Redding