In coproductie met de Oper Frankfurt presenteerde de Royal Opera van Londen een nieuwe realisatie van Il Trovatore van Verdi, een van de meest populaire opera’s van de grote Italiaanse componist. Voor de lange serie in regie van David Bösch en gedirigeerd door Gianandrea Noseda waren twee alternerende bezettingen voorzien.
De jonge Duitse regisseur David Bösch (die reeds zijn versies van Elektra en Idomeneo in Opera Vlaanderen voorstelde) onderscheidt zich niet bepaald door zijn personenregie maar vooral door de visuele wereld die hij creëert met zijn medewerkers Patrick Bannwart (decors en video), Meentje Nielsen (kostuums) en Olaf Winter en Nick Havell (licht). En die wereld doet meestal kinderlijk en naïef aan. Hartjes met de initialen van de protagonisten (Leonora en Manrico) worden op het achterdoek geprojecteerd en wisselen af met witte vlinders, tekeningen van baby’s, prikkeldraad, kruisen , vuurhaarden en brandende harten terwijl het toneel meestal kaal en leeg is tenzij wanneer de tank van de manschappen van graaf Luna opduikt of de karavaan van de zigeuners voorbijtrekt met de woonwagen van Azucena , versierd et plastic babypoppen (een geroofde baby speelt een belangrijke rol in het verhaal). De zigeuners zien er trouwens uit als een circusgezelschap, clowns inbegrepen. De soldaten van Luna dragen sombere uniformen, Leonora een lange witte jurk, Manrico een modern lederen jasje… Het visuele aspect van de opvoering is dikwijls eerder verbijsterend en zelfs belachelijk en het verhaal van “Il trovatore” , niet zo verward en verwarrend als men algemeen wil doen geloven, wordt er beslist niet overtuigender door.
Maar er is de partituur van Verdi, krachtig en dramatisch, die de personages tot leven wekt en hun emoties illustreert. Dank zij het uitstekend orkest van de Royal Opera en de prima gearticuleerde en precieze leiding van Gianandrea Noseda had de opvoering toch overtuigingskracht en groot elan. De strijkers vibreerden, de kopers zetten martiale accenten en de houtblazers zongen. De zangers (ik hoorde de A-bezetting) schitterden vooral door hun vocale vertolkingen die het gebrek aan dramatische actie en interpretatie vergoedden. Lianna Haroutounian was een heerlijk zingende Leonora met een homogene, fluwelen, ruime sopraan die ze met veel gevoel inzette. Francesco Meli zong Manrico bijzonder stijlvol met zijn heldere, soepele tenor die wel wat onder druk kwam te staan in “Di quelle pira”. Zeljko Lucic gaf graaf Luna agressieve kracht en woede met een expressieve stem maar niet altijd toonzuivere voordracht. Ekaterina Semenchuk presenteerde een getormenteerde Azucena met sombere tonen en heftige uithalen. De Ferrando van Maurizio Muraro klonk vrij vermoeid. De kleinere rollen werden degelijk verdedigd en het koor (voor het laatst voorbereid door Renato Balsadonna die een carrière als dirigent wil uitbouwen) zongen kranig. De B bezetting verenigde de tenor Gregory Kunde en de bariton Christopher Maltman als de twee vijandige broeders, twee debuten voor deze zangers in deze rollen in Londen.
Debuten ook in Werther van Massenet, een reprise van de productie geënsceneerd door Benoït Jacquot (decors en licht Charles Edwards, kostuums Christian Gasc) reeds in de Royal Opera opgevoerd in 2004 en 2011, iedere keer gedirigeerd door Antonio Pappano. De muziekdirecteur van de Royal Opera (ondertussen Sir Antonio Pappano geworden) stond opnieuw voor het orkest en liet een subtiele vertolking vol nuances horen van dit “drame lyrique” met zijn betoverende charme, melodieën vol tederheid en melancholische liefde. Alhoewel de bezetting geen enkele Franstalige zanger telde met uitzondering van de Zwitserse tenor François Piolino (Schmidt) werd de Franse tekst over het algemeen goed geprojecteerd. Zowel de Italiaanse tenor Vittorio Grigolo (Werther) als de Amerikaanse mezzo-sopraan Joyce DiDonato (Charlotte) zongen hun rollen voor het eerst in een scenische opvoering, maar hadden ze wel reeds in concert vertolkt. Met zijn “jeune premier”-verschijning is Vittorio Grigolo de gedroomde romantische held en zijn personage is dan ook geloofwaardig en ontroerend. Hij zingt vol passie met een stralende, soepele, warm getimbreerde stem maar mag nog wat nuances aan zijn vertolking toevoegen. Joyce DiDonato had het moeilijker om haar personage overtuigend tot leven te brengen en haar heldere mezzo klonk aanvankelijk wat zwak. Het is pas vanaf het derde bedrijf dat ze echt kon overtuigen in een aangrijpende briefscène. Heather Engebretson kon zonder moeite doen geloven in de jonge Sophie die ze met een frisse maar wat scherpe stem zong. Albert vond een soliede vertolker in David Bizic en Jonathan Summers was een degelijke Bailli. Yuriy Yurchuk leende zijn sonore stem aan Johann en François Piolino zijn komisch talent aan Schmidt. Allen pasten ze uitstekend in de sobere, zelfs af en toe strenge maar juiste enscenering die het werk respecteerde.