Een bescheiden aanzet tot strijktrio, een verrukkelijk bravourestuk voor cello in een ongekend arrangement en als monumentale afsluiter een onvolprezen meesterwerk: de internationaal gereputeerde cellist Gavriel Lipkind bracht samen met vier aanstormende talenten bijzonder veel moois mee naar de barokke Sint-Augustinuskerk in Antwerpen.
Een bescheiden aanzet tot strijktrio, een verrukkelijk bravourestuk voor cello in een ongekend arrangement en als monumentale afsluiter een onvolprezen meesterwerk: de internationaal gereputeerde cellist Gavriel Lipkind bracht samen met vier aanstormende talenten bijzonder veel moois mee naar de barokke Sint-Augustinuskerk in Antwerpen.
“How does a composer create that much beauty”, vroeg Gavriel Lipkind zich op de socialenetwerksite Facebook af in de aanloop naar de première van zijn nieuwe project “Lipkind plays Schubert”. En de Israëlische cellovirtuoos, die ook met zijn masterclasses over de hele wereld actief is, voegde er uitgelaten aan toe: “Having only Schubert in you and around you all day-all week long 24 hours a day is such a privilege. So much fun!”.
Drie stukken van de onfortuinlijke Oostenrijkse componist maakten een rijk gevuld programma dat Lipkind samen met vier collega-strijkers voor het eerst met het publiek zou delen. Daarbij sprong vooral diens bewerking voor cello en strijkers van de sowieso al unieke Arpeggione sonate in het oog. Zeer benieuwd hoe deze Schubert 2.0 zou klinken. Aan deze sonate ging de enige volledige beweging (allegro) uit een voorts onafgewerkt strijktrio vooraf. Klap op de vuurpijl ten slotte was Schuberts kamermuzikale magnum opus uit diens laatste levensmaanden. De vraag “Wat als deze 31-jarige fijnbesnaarde ziel het iets langer zou uitgezongen hebben” wordt in tegenstelling tot bij Mozart weliswaar minder vaak gesteld, maar het onovertroffen strijkkwintet in C – met zijn dubbele bezetting van de cello's à la Boccherini, in plaats van de gebruikelijke twee altviolen – doet mijmeren over ongehoorde schoonheid en diepgang.
Ondanks zijn opvallende voorkeur voor een tweede cello heeft Schubert geen enkele cellosonate op zijn conto staan. Maar omdat het met de populariteit van de arpeggione, een zessnarige kruising tussen cello en gitaar ontworpen omstreeks 1823, snel bergaf ging, werd de sonate die Schubert voor dit instrument schreef uiteindelijk met veel plezier door de cello geadopteerd. Zo bevatte de publicatie van de partituur in 1871 een alternatieve cello partij. En ook de altviool doet vandaag haar voordeel met deze prachtige compositie doordrenkt van melodische charme en milde melancholie.
Mona Lisa
De Arpeggione sonate is op vandaag uitgegroeid tot een hardnekkig juweel van het cello repertoire, en werd nu dus door Gavriel Lipkind nogmaals bewerkt tot een volstrekt eigensoortig cellokwintet. Een voor Lipkind ongetwijfeld boeiend én leerrijk experiment, al betwijfel ik sterk of hetzelfde kan gezegd worden over de partijen van de vier overige strijkers: veel, weliswaar verfijnd pizzicatospel, herhaalde noten en korte, gefluisterde streken. Hebben solist en pianist in de 'oorspronkelijke' versie nog enigszins gelijkwaardige rollen, dan is dit bij deze bewerking veel minder uitgesproken, ook al speelde tweede viool Anna Lipkind in de sprankelende rondo finale een opmerkelijk fraai pizzicato vraag-en-antwoordspel met de solist. Het gedeelde klankidioom van de strijkersfamilie werkt een versmelting van klanken en timbres natuurlijk in de hand – en in dat opzicht moet ook benadrukt worden dat het vijftal een knappe balans bereikte – doch er ging naar mijn smaak net iets te veel dialoog, nochtans één van de essenties van kamermuziek, verloren. Maar ach, uiteindelijk is en blijft dit bravourestuk gemaakt om de cellist in alle opzichten te doen schitteren, toch?
De sonate kreeg in Lipkinds arrangement dus eerder de allures van een celloconcert aangemeten. En, beste mensen, wat voor één! De 'partituurloze' vertolking van de cellopartij was in velerlei opzichten grandioos. Lipkind verenigde op opzienbarende wijze het beste van twee werelden. Dat kwam in het openingsdeel (allegro moderato) meteen zeer goed tot uiting. Het eerste thema werd behoorlijk wijds ingezet, bevatte elementen van drama en hartelijkheid en kwam tegelijk doorvoeld én overdacht over. Het tweede thema werd op haar beurt speelser aangepakt, wat een gesmaakt contrast opleverde. Hetzelfde kan gezegd worden van de overgang naar de doorwerking, waar het pizzicato eerst wild en vervolgens lieflijk werd neergezet. De luisteraar werd voorts getrakteerd op de meest subtiele crescendo's/diminuendo's – de geproduceerde dynamiek in het uitgepuurde trage middendeel was spectaculair – en een rijkdom aan kleuren en opzienbarende drive in het afsluitende allegretto: een adembenemende combinatie. Techniek stond altijd ten dienste van de muziek, maar het moet geschreven: de minutieuze vingerzettingen van Lipkind, zelfs in de meest veeleisende versieringen, zijn gewoonweg verbluffend. Door de Nederlandse cellist Pieter Wispelwey wordt de Arpeggione een Mona Lisa van een sonate genoemd. Lipkind en de vrienden die hem omringden heften het enigma van dit schitterende stuk (gelukkig) niet op, maar wekten het met veel gratie, begeerte en begeestering tot leven.
Gemengde gevoelens
De verwachtingen voor het verheven strijkkwintet na de pauze waren na deze prestatie eerlijk gezegd hooggespannen. Schuberts bescheiden aanzet tot strijktrio – verleidelijk Mozartiaans – had immers eveneens een interessante lezing gekregen. Rechttoe rechtaan werd uit dit werk meer naar boven gespit dan men na een eerste beluistering zou vermoeden. Het is wel vaker de onschatbare waarde van een goed live concert. Daardoor kon naast de zuiver fraserende primarius Artiom Shishkov – zesde laureaat na een puike prestatie op de laatste Koningin Elisabethwedstrijd – ook Anna Lipkind zich als altiste profileren. Maar het strijkkwintet is natuurlijk van een heel andere orde. Ruim drie kwartier van de meest aangrijpende muziek vergt het uiterste van elk van de vijf muzikanten. Een over de hele lijn overtuigende verklanking vereist van elk kamermuziekensemble zelfs een haast bovenmenselijke prestatie. Gemengde gevoelens na afloop zijn als recensent dus niet zo verwonderlijk.
Samen met de Wit-Russische altist Viacheslav Dinerchtein en de piepjonge cellist Døngkyün Àn op de tweede cello werden de originele texturen in Schubert muziek weliswaar smaakvol blootgelegd, maar zowel in de eerste beweging (allegro ma non troppo) als het scherzo ging Shishkov er menigmaal iets te gehaast vandoor, waardoor de timing tussen beide violisten niet helemaal koosjer meer was. Ook de toonvorming en frasering waren bij momenten niet meer zo helder als bij aanvang van deze avond. In het sublieme adagio waren samenspel en timing dan weer wel zeer precies, terwijl de onheilspellende passages, ook in de dansante finale overigens, met ongewoon veel bezieling op het publiek werden losgelaten. Dat met zo'n enthousiaste musici al eens een strijkstok durft te sneuvelen – het was nota bene Gavriel Lipkind himself die iets te diep in de snaren ging – getuigt van hun grote beleving. Of was de strijkstok toch iets te fel aangedraaid? Hoe dan ook moest het scherzo tweemaal met tomeloze energie worden ingezet.
“Lipkind plays Schubert” heeft bijzonder veel moois in petto, met vooralsnog een enige bewerking van de Arpeggione sonate als hoogtepunt. De uitvoerders zullen als ensemble nog verder groeien, want dit unieke project verdient alle kansen.