**** Muzikanten kennen een hele rist grapjes over collega’s. We besparen u pijnlijke en minder pijnlijke, al of niet practical jokes, maar u mag weten dat het er soms bitsig aan toe gaat. Muzikanten zijn niet gespeend van alles wat des Menschen is en elke categorie (blazers, strijkers, toetsenisten) vindt zichzelf soms wat „beter” dan de andere…
**** Muzikanten kennen een hele rist grapjes over collega’s. We besparen u pijnlijke en minder pijnlijke, al of niet practical jokes, maar u mag weten dat het er soms bitsig aan toe gaat. Muzikanten zijn niet gespeend van alles wat des Menschen is en elke categorie (blazers, strijkers, toetsenisten) vindt zichzelf soms wat „beter” dan de andere…
Dit om u te vertellen dat één categorie graag uitpakt met een troef die strijkers of slagwerkers niet kunnen ontkennen: bij de blazers komt de muziek letterlijk en figuurlijk ‘uit de buik’ (we laten zangers hier buiten beschouwing). De klank komt niet alleen door een mechanische actie tot stand, maar ook door lucht uit de longen, die door het middenrif onder een bepaalde druk naar buiten geperst wordt via een mondstuk met een riet (klarinet, saxofoon, hobo, fagot) of volledig uit metaal (hoorn, trompet) of nog subtiel door een opening geblazen wordt (fluit).
Volledigheidshalve vertellen we erbij dat de saxofoon (hoewel in metaal) bij de houtblazers gerekend wordt (vanwege het rietje), net zoals de fluit (want vroeger in hout) en dat zelfs de hoorn deel uitmaakt van de standaardbezetting van een houtblaaskwintet.
Fabeltje
Nu moeten we nog een fabeltje naar de archieven met bloopers verbannen: dat Franse muziek, blaasmuziek in het bijzonder, maar niks zou zijn vergeleken bij de Duitse, Italiaanse of Engelse… Niet zo dus. Vandaag laten we u kennis maken met Franse én Europese blaasmuziek (zo kan u vergelijken)… uit hoofdzakelijk de 20ste eeuw… door een Frans blaaskwintet met de toepasselijke naam Les Vents Français. Wellicht vluchten er meteen een aantal onder u naar buiten. Geen nood.
Over de uitvoerders kunnen we kort zijn. Die zijn zo discreet dat in het bijbehorende boekje van deze dubbel-cd niet eens hun cv’s te vinden zijn. Namen als Emmanuel Pahud (fluit), Paul Meyer (klarinet), François Leleux (hobo), Gilbert Audin (fagot) en Radovan Vlatkovic (hoorn) hebben bij ingewijden een danig grote naam en faam dat het oprakelen van hoogtepunten uit hun carrière bijna een belediging zou zijn. Toch nog dit: klarinettist Paul Meyer werkte recent mee aan de ontwikkeling van het nieuwste model van klarinet – de Divine – bij Buffet Crampon en was zeer goed bevriend met ‚onze’ Walter Boeykens zaliger.
Dubbel-cd
Zoals hierboven reeds vermeld, gaat het om een dubbel-cd met op cd nr. 1 de crème de la crème van de Franse blaasmuziek. Van Jacques Ibert (1890-1962): Trois Pièces Brèves, de enige strookjes op dit album die we zelf nog wel aankonden… Dat vertellen we erbij om niet ingewijden ervan te overtuigen dat het niet gaat om ‘saaie’ en moeilijke toestanden maar om leuke muziek waarbij een mens zelfs vrolijk wordt. Een fris Allegro, een warm Andante, gevolgd door Lento en Allegro scherzando, in een logisch verband, waarin de instrumenten om beurten de hoofdrol spelen met toch vaak de klarinet als prima donna.
Met Maurice Ravel (1875-1935) zit het iets minder eenvoudig. In de eerste plaats gaat het om een transcriptie van Le Tombeau de Couperin door de Amerikaanse hoornspeler Mason Jones. Prachtige en diepgaande muziek, dat wel, maar nogal somber (in sui generis) en allicht iets minder geschikt voor blazers die er zich een beetje ‚verloren’ in spelen. Boeiend nochtans.
Minder bekend maar al even boeiend is de Sonate voor hobo en fagot van André Jolivet (1905-1974). Recenter in de 20ste eeuw en dus in een idioom dat verder verwijderd ligt van ’klassieke’ harmonieën. Je hoort zelfs verwijzingen naar Edgar Varèse (1883-1965).
Zeer typisch dan weer is Darius Milhaud (1892-1974). La Cheminée du Roi René is filmmuziek (Cavalcade d’Amour van Raymond Bernard, uit 1939), waarin muziek te horen is van Honegger, Milhaud en Désormière. Als joodse balling in Californië maakte Milhaud hiervan in 1941 deze suite voor blaaskwintet. Zeer ernstige muziek maar niet in die mate dat u met de handen in het haar gaat zitten piekeren…
Met Paul Taffanel (1844-1908) maken we een ietwat groter sprongetje in de 19de eeuw. Zijn blaaskwintet – driedelig (een fris Allegro, een Andante als dat van een moderne Mozart, en tot slot een elegant Vivace) – uit 1876 is zeer romantisch. Hoewel de ‘uitvinding’ van het blaaskwintet toegeschreven wordt aan Anton Reicha (1770-1836) – vrij laat dus in de geschiedenis, omdat de klarinet er voordien niet was – is het vooral Taffanel die dit genre (vooral in Frankrijk dan wel) populariteit bezorgde. In 1897 stichtte hij de Société de musique de chambre pour instruments à vent. Hiermee zit onze uitstap in de Franse blaasmuziek – en korte trip in de 19de eeuw – erop.
Volop 20ste eeuw
Er zijn nog steeds muziekliefhebbers die afhaken vanaf pakweg 1914, honderd jaar geleden. Alsof daarna geen ‘mooie’ muziek meer geschreven zou zijn. Niets is minder waar. Ik mag er niet aan denken bijvoorbeeld Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) – om er echt maar één te noemen – te moeten missen.
Vijf grote namen op het vlak van Europese kamermuziek vindt u terug op de tweede cd van dit album.
In de muziek van György Ligeti (1923-2006), leerling van Veress (zie verder), horen we veel invloed van Béla Bartók maar zelfs als student durfde diezelfde Ligeti al zeer ‘moderne’ dingen aan. In zijn Zes Bagatellen voor blaaskwintet uit 1933 horen we pas goed hoe Ligeti omgaat met deze materie. Hij charmeert niet meteen door grote lichtvoetigheid – hoewel niets zwaar op de hand ligt – maar boeit van begin tot einde met schitterende akkoorden. En jawel, het vijfde stukje is een hommage aan… Béla Bartók: een subliem adagio.
Alexander von Zemlinsky (1871-1942) wordt doorgaans veel vroeger in de geschiedenis geschat. Ook zijn Humoreske (Rondo) uit 1939 klinkt bijna klassiek en zeker romantisch. Niet voor niets wordt hij wel eens de ‘missing link’ genoemd tussen Brahms en Schoenberg. Hij was vooral dirigent (o.a. assistent van Otto Klemperer in Berlijn) maar net zoals Schoenberg en veel andere joodse muzikanten vluchtte Zemlinksy (in 1938) naar de Verenigde Staten. In deze Humoreske horen we zelfs ‘flarden’ die aan de vierde symfonie van Mahler doen denken. Dit om u duidelijk te maken hoe breed het spectrum van Zemlinsky’s muziek wel is.
Wat ons bij een onvervalste 20ste-eeuwer brengt. Samuel Barber (1910-1981). Jawel, die van het befaamde Adagio voor strijkers… Maar ook zijn Summer Music (1955/56), een door hem zelf aangepaste opdracht voor strijkers en blazers vanwege de Chamber Music Society of Detroit, klinkt braaf in de oren: neo-klassiek zou je kunnen zeggen, doorspekt met moderne akkoorden die het alleen nog mooier maken.
Ook door de aders en de muziek van Sándor Veress (1907-1992), leraar van Ligeti, stroomt Hongaars bloed. Zijn korte (!) Sonatine voor hobo, klarinet en fagot (1933) zet je op het verkeerde been. In een klassieke vorm giet Veress het modernste klankidioom, ontegensprekelijk doordrongen van zijn roots en van de erfenis van zijn leraars Zoltán Kodály (compositie) en Béla Bartók (piano).
Dit brengt ons met een minder grote sprong dan u zou denken bij de laatste componist voor vandaag: Paul Hindemith (1895-1963). Die had een hekel aan Gebrauchsmusik (muzikaal behang, zo u wil), die een domper zou zetten op het plezier dat zowel componist als toehoorder überhaupt aan muziek zouden moeten beleven. Met zijn vreugdevolle Kleine Kammermusik (1922) aarzelt hij niet te refereren aan Bach en (in een deeltje eruit) aan Walton… Toch her-gebruik? Maar vergis u niet. De drive erachter is zowel tonaal als ritmisch totaal modern en flirt zelfs met jazz. Met deze vijf strookjes – Lustig, Walzer, Ruhig, Schnelle Viertel en Sehr Lebhaft – heeft Hindemith zijn plaats veroverd, ook bij het gewone publiek. Hindemith nodigt bijna permanent uit tot meeneuriën. Tijd om opnieuw op de trein van de kunstmuziek – zowel ernstige als vrolijke – te springen.