Auteur Nathalie Hamaekers
Het trotseren van barre weers- en verkeersomstandigheden behoort tot de beslommeringen van al wie in de toegemeten vrije tijd (bijvoorbeeld) een concert wil bijwonen. Zoals bekend is “echte” muziek nochtans te horen in de concertzaal en daarom loont elk van die verplaatsingen – op een zeldzame uitzondering na – zeker de moeite. Na een gevecht met de modder in de onmiddellijke omgeving van deSingel (de parking wordt opnieuw aangelegd en zal in de toekomst betalend zijn), waren we dan ook razend benieuwd naar het optreden van Le Concert Olympique en van violist Lorenzo Gatto onder leiding van Jan Caeyers.
Voltreffer
Zoals bekend is de Beethoven Academie, gesticht in 1993 en een van de belangrijkste vernieuwende factoren in het Vlaamse en Europese muzieklandschap – door beslissingen van domme verantwoordelijken in dit land – in 2003 ter ziele gegaan. Maar Jan Caeyers is niet de man om zich door pipolitici (woord van het jaar) te laten ontmoedigen. Hij was freelance dirigent in Stuttgart, Berlijn, Parijs, Madrid enz… Hij werkte jarenlang aan een zeer opmerkelijke biografie van Ludwig van Beethoven die in 2009 verscheen bij de Bezige Bij. Deze voltreffer, waarvan ongeveer 15.000 exemplaren in het Nederlands verkocht werden, is intussen vertaald in het Duits (bij Beck Verlag) en verovert hiermee ook een groot deel van Europa. Volledigheidshalve vertellen we erbij dat Caeyers ook een theatermonoloog schreef “Beethovens Onsterfelijke Geliefde” die in september jongstleden in première ging.
Olympische prestatie
De drang om muziek te maken is en blijft enorm groot en dat Jan Caeyers ooit met een nieuw orkest op de proppen zou komen, stond in de sterren geschreven. Envers et contre tout, want criticasters vonden natuurlijk dat zoiets in Vlaanderen niet kon, laat staan nodig was. Het bewijs van het tegendeel is intussen geleverd, maar het was wel een olympische prestatie.
Le Concert Olympique verwijst naar Le Concert de la Société Olympique – de belangrijkste concertorganisatie in Parijs tussen 1782 en 1789. Deze bestelde bij Joseph Haydn maar liefst zes symfonieën en hiermee was de moderne klassieke symfonie geboren.
Het nieuwe Concert Olympique bestaat uit een kern van pakweg 40 musici die internationaal gerecruteerd werden. Sommigen onder hen ‘oude’ bekenden met wie Caeyers vroeger reeds samenwerkte, maar ook ‘nieuwe’ krachten die na zorgvuldige screening en auditie hun plaatsje ‘veroverden’ bij dit selecte kransje. Hun gemeenschappelijke noemer is de liefde voor de Weense klassieken. Dat zijn onder meer Wolfgang Amadeus Mozart, Joseph Haydn, Franz Schubert, Felix Mendelssohn-Bartholdy en vanzelfsprekend Ludwig van Beethoven.
Ze debuteerden in deSingel in oktober 2012 en gaan dit jaar al de internationale toer op met optredens in het Concertgebouw in Amsterdam, de Doelen in Rotterdam en het Musikverein in Wenen.
Interessant om te weten is dat Le Concert Olympique op moderne instrumenten speelt (met uitzondering van de trompetten en de pauken), maar wel een authentieke “stijl” in acht neemt. Volgens ons de enige consequent vol te houden optie. Ze zitten er ook niet bij als stijve harken maar worden gekleed door de Vlaamse styliste Anna Heylen die voor elk van hen een aangepaste outfit uitkoos. Mooi.
Publieksprijs met stress
In 2009, ook alweer vier jaar geleden, won violist Lorenzo Gatto de publieksprijs in de Elisabethwedstrijd (KEW). Hij heeft intussen half Europa en een stuk van de wereld afgereisd, als solist begeleid door grote orkesten (Nederland, Luxemburg, Polen, Rusland, Roemenië, Japan, Zuid-Korea …) of als partner van pianisten met faam (Reyes, Sungho, Thomas …) of collega’s (Ivanov, Avanesyan, …).
Dat Gatto een uitzonderlijk talent is, bewijst het feit dat hij op 12-jarige leeftijd werd toegelaten aan het Muziekconservatorium van Brussel en op zijn zeventiende het hoger diploma viool behaalde met grootste onderscheiding. Van zo iemand verwacht je dan ook een topprestatie, zeker in een werk waarin de viool schittert als nooit tevoren (en zelden erna): het unieke Vioolconcerto in D, opus 61 van Ludwig van Beethoven (1770-1827). Noteer terloops dat uitgerekend in die periode Le Concert de la Société Olympique in Parijs actief was. Dit concerto, waarvan Ludwig van Beethoven zelf een versie voor piano schreef, dateert uit 1806 en bulkt van kleine, herkenbare motieven – zoals de zachte paukenslagen waarmee het begint. Die thema’s groeien uit tot grandioze brokken muziek waarbij het orkest nochtans nooit duelleert met de solist, maar hem wel zacht begeleidt of harmonisch met hem dialogeert.
Na een ietwat uitgesponnen orkestrale inleiding – ietwat trager dan iemand als Bruno Weil bijvoorbeeld deed – schiet de viool als het ware uit de sloffen. Trefzeker en zeer gevat, tot kippenvel toe (altijd een goed teken). Hoewel hij het stuk uit het hoofd speelt – normaal voor iemand op dat niveau – heeft Gatto, naarmate het concerto vordert, hoorbaar last van stress. Je zou voor minder, hoor ik u fluisteren. Allicht, maar voor iemand met een berg ervaring als Gatto zou plankenkoorts toch geen invloed meer mogen hebben op zijn prestatie. Gezonde stress, dat wel. Die is nodig voor topprestaties. Maar ‘spanning’ die leidt tot een aantal stressfouten is vanzelfsprekend verbazingwekkend. Gatto is voldoende vakman om een en ander te bedwingen, zodat het de doorsnee melomaan in de zaal niet opvallen zal zijn. Het applaus is overdonderend en het publiek dringt aan… maar Gatto is wel zo wijs om er geen ‘encore’ aan te breien. Nog dit: de cadenza’s die we te horen krijgen, zijn bijzonder briljant en worden feilloos vertolkt. De leden van het orkest zitten zelf geboeid te luisteren. We onderstrepen hier dus dat er ondanks foutjes mooie muziek gemaakt kan worden. Nobody’s perfect…
Kneusje
De Symfonie nr. 4 in Bes, opus 60 – geschreven in zeer korte tijd, enkele maanden voor het vioolconcerto – wordt door nogal wat ‘kenners’ als het kneusje onder van Beethovens symfonieën bekeken. Gekneld tussen nr. 3 ‘Eroica’ en nr. 5 ‘Noodlot’ zou nr. 4 maar één sterretje verdienen en de andere drie of vier. Onzin natuurlijk. De vierde is geïnspireerd op verliefdheid en daarom (?) minder krachtig. Van Beethoven schrijft wel een klein orkest voor. Caeyers en Le Concert Olympique voldoen aan deze eis en op onze vraag waarom vier contrabassen, horen we dat hierover diep is nagedacht. Jan Caeyers: “In een concertzaal komen lage tonen veel minder goed tot hun recht. Dat wist van Beethoven allicht ook al en om dit euvel te bestrijden zijn vier contrabassen meer dan welkom.”
Zoals in de eerste twee symfonieën begint de vierde ook met een trage en zeer expressieve introductie. Allicht minder opvallend – precies omdat de compositie doet denken aan het prille werk van van Beethoven – zijn ook hier nochtans harmonische nieuwigheden te horen.
We houden van de ingehouden kracht in het lyrische adagio – met onder andere schitterende solo’s op klarinet (Vlad Weverbergh) en fluit (Anna Saha) – gevolgd door de spetterende vreugde in het moto perpetuo van de finale, allegro ma non troppo. Van de mooie, homogene sound van het orkest, van de soms verrassende maar zeer precieze manier van dirigeren. Dirigent en orkest vormen een hecht team en dat is eraan te horen.