Dit boek is een bijgewerkte versie van de biografie die reeds in 2005 over Jonas Kaufmann verscheen. De razendsnelle vlucht die zijn carrière nam, maakt de aanpassing zinvol. Het levert een portret op van de zanger dat hem ook als mens scherp stelt. Via ietwat ongeordende episodes komt er ook een beeld van zijn carrière uit tevoorschijn.
De nieuwe uitgave kan prat gaan op een voorwoord van niemand minder dan Placido Domingo, die Kaufmann onder andere roemt omdat hij de gave heeft zijn publiek voor zich te winnen en niet meer los te laten. In de loop van het boek wordt her en der uiteraard geïnsinueerd dat Kaufmann, dankzij zijn veelzijdig repertoire en zijn baritonale timbre, van de huidige tenoren het best geplaatst is om de “nieuwe Domingo” te worden. Maar wees gerust, de auteur Thomas Voigt bezondigt zich niet te veel aan vergelijkingen tussen tenoren en hij geeft Kaufmann duidelijk zijn unieke plaats in de internationale zangerswereld.
Weg naar de top
De auteur noemt zijn boek een “interviewboek”. Het lijkt me eerder een compilatie van recensies die Voigt in chronologische orde gebruikt om het verloop van de carrière van Kaufmann te schetsen. Kaufmann voegt bij elke productie zijn eigen ervaringen toe, zodat we de stappen in zijn evolutie kunnen volgen. (Thomas Voigt was jarenlang redacteur van het gezaghebbende Duitse operatijdschrift Opernwelt.)
Soms zijn de beschouwingen interessant en relevant om een beeld te krijgen over de weg die een zanger aflegt tot het niveau van toptenor. Soms stijgt het commentaar niet veel uit boven het anekdotische of is het te veel gebonden aan een specifieke voorstelling om iets op te roepen als je die voorstelling niet gezien hebt. De toegevoegde biografische schets van zijn kinderjaren (door Irene Leipprand) is een eenvoudig verhaal zonder extra charme. Je leest het om iets meer te weten over de afkomst en kindertijd van Jonas Kaufmann, maar de stijl is te weinig kleurrijk om fascinerend te zijn.
Essentieel is wel het hoofdstuk “Wendepunkt”, waarin Kaufmann de onschatbare waarde van zijn zangleraar Michael Rhodes uitlegt, die Kaufmann én zijn stem bevrijd heeft van geforceerde onnatuurlijkheid. Daar is de zanger geboren die zijn stem in alle spontaneïteit kon laten ontwikkelen. Voor zijn acteerkunst is dan weer Giorgio Strehler van het grootste belang geweest: “Het werken met Strehler behoort tot mijn grootste theaterervaringen, hij heeft me geleerd hoe ik mezelf kan stutten.” Via de operahuizen van Stuttgart, het “moederschip” Zürich, waar hij de kans heeft wisselend repertoire te zingen en te ontsnappen aan het etiket “Wagner-of Verdi-zanger” en zijn thuisbasis München ligt de weg open naar de internationale carrière in Londen en New York. Ook al zit er niet echt structuur in het boek en bestaat het uit allerlei losse hoofdstukken, als je alles bij elkaar puzzelt, kom je uiteindelijk toch uit op een mooi globaal beeld van zijn eerste optredens in Saarbrücken tot de laatste optredens in New York (Parsifal) en ROH Londen (Andrea Chénier) en het vooruitzicht op Otello en Hoffmann.
Persoonlijke visie
Ondertussen hebben we begrepen dat Kaufmann zich niet laat vastpinnen op zijn knappe uiterlijk als “singendes Erotikon” onder de tenoren. Er goed uitzien is meegenomen, maar moet vooral de geloofwaardigheid in een rol dienen. Kwaliteit van de stem moet op de eerste plaats komen. Je moet de stem ook de kans geven “haar weg te gaan”. Naar Otello moet je evolueren via Radames, Manrico, Alvaro en Don Carlo. Elke volgende stap is een uitdaging en bij de grootste uitdaging evolueer je het sterkst.
Een rol interpreteren krijgt steeds een heel persoonlijke visie. Zo moet Lohengrin als tragische held vooral een teder aspect krijgen – als de beschermer van Elsa – niet heldhaftig als een krijger en is Carlo in Don Carlos van Verdi een slachtoffer in de strijd van de menselijkheid tegen de overheersing van staat en kerk. Kaufmann is minder geïnteresseerd in “eendimensionale karakters” van de categorie “romantische minnaars”, maar is – naar de woorden van Jürgen Kesting (de grote zangdeskundige die een vierdelig werk “Die grossen Sänger” publiceerde) vooral een ideale bezetting voor “gebroken karakters”. Verdi ligt hem nauwer aan het hart dan Wagner, want bij Verdi “moet men kunstenaar en mens niet uit elkaar halen, hij was helemaal kunstenaar en helemaal mens …/… zijn boodschap ontspringt aan zijn humanisme en niet aan een ideologie.”
Kaufmann is heel gelukkig dat hij zo makkelijk talen leert en als Duitser ervaart dat de symbiose van tekst en muziek beter geslaagd is in Werther van Massenet dan in Faust van Gounod. We krijgen zijn oordeel over het zingen van de al dan niet obligate hoge C en over verismo-stijl.
Stem als spiegel van de ziel
Het genre van het lied krijgt een hoofdstuk (met een bijdrage van zijn begeleider Helmut Deutsch). Thomas Voigt laat enkele collega’s waarmee Kaufmann samengewerkt heeft aan het woord. Zo verwondert Natalie Dessay (Voigt schrijft foutief Nathalie) zich over zijn kalmte: Kaufmann is nooit een greintje nerveus! Met Anja Harteros zong Kaufmann al verschillende opera’s en als partners op de scène hebben ze een gelijkaardig instinct voor emotionele spanningen en zijn ze zodanig met elkaar verbonden dat het vergelijkbaar is met intense erotische ervaringen. Christa Ludwig citeert Tosca’s frase over hem: “Ecco un artista”.
Antonio Pappano volgt Kaufmann al van zijn laatste jaar als chef-dirigent in de Munt, waar hij La Damnation de Faust dirigeerde met Kaufmann als Faust. De tenor was ondertussen protagonist in verschillende producties met hem in ROH (Carmen, Manon Lescaut, Andrea Chénier). Als mogelijk levensmaxime voor Kaufmann citeert Pappano Shakespeare: “Always be true to yourself”. In het afsluitend hoofdstuk kiest Kaufmann zelf voor “Die Stimme ist der Spiegel der Seele”.
Ondanks mijn bedenkingen – die vooral met de structuur van het boek te maken hebben – kan ik deze publicatie zeker aanraden aan iedereen die een dieper inzicht wil in leven en werk van Jonas Kaufmann. Misschien een leuke voorbereiding op het uitgestelde concert in Bozar?