Het was beslist één van de opmerkelijkste concerten op deze 20ste editie van het Delft Chamber Music Festival. Ritme speelde de onbetwiste hoofdrol. Drie dansers lieten zich door de cadansen inspireren. En het publiek? Dat ontdekte in groten getale een nieuwe festivallocatie.
“De meeste historici zijn het erover eens dat als muziek ergens ontstond, het moet zijn begonnen met het slaan van een ritme. […] Niet alleen de getuigenis van de muziek zelf, maar ook de hechte relatie tussen bepaalde typen werk en bepaalde typen ritme, en de natuurlijke samenhang tussen lichamelijke beweging en basisritmen, bewijzen, voor zover dat nog nodig is, dat ritme het belangrijkste muzikale element is.” Aaron Copland (1900-1990) stond met deze mening, geformuleerd in de klassieker Waar je naar moet luisteren in muziek, niet alleen. De Amerikaanse componist vond allicht inspiratie bij de Duitse pianist en muziekcriticus Hans von Bülow (1830-1894), waarvan een citaat de titel leverde voor dit opmerkelijke concert. Daarin speelde ritme een primordiale rol, zoals mocht blijken uit de 20ste-eeuwse composities van Ligeti, Xenakis en Prokofiev. Vader Bach vormde als het barokke sluitstuk een beetje het buitenbeentje. Alhoewel. Diens tweede Partita voor solo viool (1720) bestaat uit een reeks dansen, en dan is ritme natuurlijk nooit veraf. Im Anfang war der Rhythmus betekende dus een terugkeer naar de basis van muziek. Maar tezelfdertijd, en enigszins paradoxaal, werd dit uitgangspunt aangegrepen om de grenzen van het festival te verleggen. Zo zou er voor de eerste keer in haar 20-jarige geschiedenis ook gedanst worden. In drievoud nog wel. En ook de locatie was een primeur: de voormalige lijm- en gelatinefabriek aan de Schie, omgedoopt tot Lijm & Cultuur.
Bezwerend tweeluik
De combinatie van muziek, dans en locatie pakte het beste uit in het slagwerkstuk Rebonds van Iannis Xenakis (1987-1988). De Bulgaarse Tatiana Koleva speelde het bezwerende tweeluik met evenveel overgave als concentratie, bouwde versnellingen in zonder aan accuraatheid in te boeten en liet op heldere wijze horen dat percussie allesbehalve kleurloos hoeft te zijn. Het getrommel kwam in de fabriekshal ook geweldig goed tot haar recht. En de haast primitieve bezetenheid eigen aan deze compositie werd door het trio Maurice Causey, Madeline Harms en Sedrig Verwoert in toepasselijke onstuimigheid gevangen. Maar waarom Causey het plots nodig vond om onder de piano te kruipen, is mij een raadsel. Veel heeft zoiets met dans niet vandoen …
Het was ook niet de eerste keer dat ie dat deed. Tijdens Ligeti’s intrigerende pianosuite Musica ricercata (1951-1953) had de Amerikaan er ook al niet beter op gevonden om zich net dáár even schuil te houden. Ook het gesticuleren achter de rug van Inon Barnatan duidde op een, weliswaar tijdelijk, gebrek aan ideeën. De toetsenist bleef er gelukkig stoïcijns bij en reageerde op zijn beurt met de nodige humor in het lichtvoetige Allegro con spirito. Absoluut hoogtepunt uit de elfdelige reeks werd het zwaarwichtige vijfde stuk, waarbij de gestrengheid van de muziek bijzonder mooi contrasteerde met de souplesse van de dansers (Rubato. Lamentoso). Enkel in het zevende deel ging het even mis (Cantabile, molto legato). Het ostinato in de linkerhand bleef meer dan eens haperen, al maakte de expressieve melodie veel goed. Beklijvend waren ten slotte ook het knap geaccentueerde Vivace. Energico en de ingetogen standvastigheid waarmee de finale werd afgeleverd (Andante misurato e tranquillo).
Lefgozer
Na de pauze nam Boris Giltburg achter de vleugel plaats. Zonder partituur speelde hij de zevende pianosonate van Sergei Prokofiev, de tweede van diens zogeheten oorlogssonates (1939-1942). De Israëlische pianist nam dit imposante drieluik enkele jaren geleden op voor het label Orchid Classics – een cd die overigens op veel bijval kon rekenen – en kent deze stukken dus op zijn duimpje. Zou Giltburg zijn publiek ook live kunnen bekoren? Nou. En. Of. Gezegend met een ronduit verbluffend genuanceerde aanslag werden zowel de meer introverte als extraverte passages van het groteske openingsdeel uit de vingers geschud (Allegro inquieto). Oog voor detail en meesterlijke panache werden daarbij naadloos aan elkaar gekoppeld. Het Andante caloroso was niet minder overtuigend. Op delicate toon en met een smaakvol rubato werd de hal met weemoed gevuld. De kwieke drive waarmee het afsluitende Precipitato werd neergezet, verraadde niet alleen een wonderbaarlijke techniek, maar getuigde ook van lef. Dit was zonder twijfel een prestatie om U tegen te zeggen.
Bleven de dansers tijdens het dynamische exploot van Giltburg even aan de kant, dan gingen ze tijdens de Chaconne van Bach opnieuw aan het improviseren. Dat stuk is zo ontzettend krachtig dat het eigenlijk geen begeleiding, laat staan afleiding, behoeft. Anderzijds hoeft het niet te verbazen dat andere disciplines zich maar al te graag door dit aartsmoeilijke werk laten inspireren. We denken bijvoorbeeld, dichter bij huis, aan het Partita 2-project van Anne Teresa De Keersmaeker. Gelukkig liet Liza Ferschtman zich niet naar de rand van de bühne verbannen, maar bleef de spotlight steeds op haar en de muziek gericht. Vederlicht en flexibel was haar boogvoering, ragfijn de articulatie. Een rijkdom aan timbres werd tevoorschijn getoverd, want magisch: dat was het bij momenten zeker wel. De band tussen muziek en dans was veelal impliciet aanwezig. In vergelijking met de eerste twee stukken waren de bewegingen soberder, wat meer ingehouden. De dialoog tussen de dansers bleef doorgaans beperkt. In plaats van drie eilandjes had er gerust wat meer interactie mogen zijn.
Muzikaal was deze zondagnamiddag een hoogvlieger. De combinatie met dans leverde daarentegen gemengde resultaten op. Maar of dat dan zo’n drama is. Een citaat van de Amerikaanse geneesheer en professor Lewis Thomas (1913-1993), dat ik nog diezelfde avond voor aanvang van het concert op mijn stoel terugvind, plaats een en ander in perspectief: “The capacity to blunder slightly is the real marvel of DNA. Without this special attribute, we would still be anaerobic bacteria and there would be no music.” En zeker ook geen dans, for that matter.