***** Ik had nog nooit gehoord over de Calabrische componist Michelangelo Falvetti. Wel van de Ark van Noë. Het dramatische verhaal uit de Bijbel, waar de ganse wereld tot ondergang wordt gedoemd, heeft slechts zelden een muziklae neerslag gekregen.
***** Ik had nog nooit gehoord over de Calabrische componist Michelangelo Falvetti. Wel van de Ark van Noë. Het dramatische verhaal uit de Bijbel, waar de ganse wereld tot ondergang wordt gedoemd, heeft slechts zelden een muziklae neerslag gekregen. Het bekendste is “The Noye’s Fludde” van Benjamin Britten naar een Middeleeuws mysteriespel. Dat er ook een oratorium uit de barok was dat het verhaal van de zondvloed beschreef, wist ik niet. In feite is het ook geen echt oratorium. “Il Diluvio Universale” van Michelangelo Falvetti heet “Dialogo a cinque voci e cinque strumenti”. We zien weinig of geen psychologische ontwikkeling en ook geen schildering van details, wat je met al die beestigheden in de ark van Noë toch zou kunnen veronderstellen. “Il Diluvio Universale” is een belerend stuk over de straffende God, de ondergang van het menselijke ras en de triomf van de dood. Maar ook over de trouwe Noë en zijn echtgenote Rab en hun dankbaarheid om de redding.
De muzikale carrière van Michelangelo Falvetti (1642 – 1692) speelde zich af op Sicilië: hij was eerst kapelmeester in Palermo, en nadien van de kathedraal van Messina. Het was daar dat zijn “Diluvio Universale” in 1682 werd opgevoerd. Er zijn vier taferelen. Het eerste speelt zich af in de hemel waar de gepersonifieerde “Goddelijke Gerechtigheid” de vier elementen (Aarde, Water, Vuur en Lucht) gebiedt om het ondankbare menselijke ras te verdelgen. Het tweede speelt zich af op de aarde waar Noë en zijn vrouw Rab hun godsvertrouwen en overgave betuigen in een rechtstreeks gesprek met God. Het derde deel is de zondvloed zelve en is uiteraard het meest dramatische, te beginnen met een vervaarlijk klinkende “Sinfonia di tempeste” en de mensenmassa die wanhopig een uitweg zoekt. Het is het meest interessante deel, niet zozeer wegens de stormperikelen, als wel wegens de dialoog tussen de twee personages: de Dood en de Menselijke Natuur. Terwijl de Menselijke Natuur wegzinkt in een eindeloze verdrinking, smeekt ze om medelijden; ze beroept zich op de kwaliteiten van het menselijk ras die nu voor altijd verloren dreigen te gaan. Voor de Dood zijn die kwaliteiten slechts trofeeën die hem toebehoren. Nadat het mensenras verzwolgen is, zingt de Dood een opgewekte tarantella. Een vreemd element in dit dramatisch gegeven, maar hier blijkt de oude traditie van de Middeleeuwse dodendans verder te leven, wat door Alarcón en zijn ensemble extra en dankbaar in de verf wordt gezet. Het vierde deel brengt ons naar de ark van Noë. Noë en Rad smeken God om de verschrikkelijke boog van zijn woede te keren in een machtige regenboog als teken van vrede. Hetgeen natuurlijk ook gebeurt en een mooi slotkoor bezingt de vreugde van de trouwe ziel die van deze vredestak de vruchten van het leven mag plukken.
De jonge Argentijnse klavecinist en dirigent Leonardo García Alarcón heeft met deze “Diluvio Universale” een vondst gedaan. Uiteraard werd hij op het spoor gezet door iemand die hem de partituur en de bronnen kon aanreiken, maar het is wel de verdienste van Alarcón dat hij zich met zijn volle enthousiasme en vindingrijkheid aan het werk heeft gezet. Voor de bezetting heeft hij zich gebaseerd op aanwijzingen in het libretto en op een vergelijking met het beschikbare instrumentarium in de kathedraal van Messina op het einde van de 17de eeuw. De Capella Mediterranea omvat hier 10 strijkers, 2 cornetten, blokfluit, 2 sacqueboutes, 2 luiten, harp en het continuo-instrument (respectievelijk orgel, klavecimbel of regaal). Het is heel donker gekleurd, wellicht ook bedoeld om het sombere gegeven extra in de verf te zetten. Maar het zou Alarcón niet zijn als hij er geen verrassend extra element had bij bedacht. En dat is de Iraanse slagwerkspeler Keyvan Chemirani die vanuit zijn uitsluitende opleiding in overgeleverde tradities voor onverwachte tussenkomsten zorgt. bvb. Bij het begin van het tweede deel (het duo tussen Rab en Noë) of bij het wegzinken van de Natura Humana in het diepe water. Er zijn negen vocale solisten, waarvan er drie eventjes uit hun aandeel van het “Choeur de Chambre de Namur” stappen (met een opmerkelijke Caroline Weynants als Natura Humana). Bij de overige zes zijn het vooral de sopraan Marianna Flores ( als Rad) en de donkere contra-alt Evelyn Ramirez Munoz (als de wrakende Goddelijke Gerechtigheid) die hun partijen een extra glans verlenen. Alarcón houdt van dramatisch opgevoerde tempi in de meer actievolle passages. En ja, we mogen toch echt niet de opzwepende tarantella van de Dood onvermeld laten. Het geeft een aparte duiding aan het ganse werk en ik meen dat Alarcón daarvan ook dankbaar gebruik gemaakt heeft in zijn uitvoeringen die hij zopas in het festival van Ambronay, in Toulon, in Narbonne en elders in Frankrijk achter de rug heeft. Soms vind ik de muzikale procedés van Falvetti té voorspelbaar. Met andere woorden: niet altijd spannend genoeg, maar het is de aanpak van Alarcón die hier voor een extra dimensie zorgt. Daarvoor heeft deze productie terecht de Diapason d’or gekregen.