Het hier besproken, door Maxim Emelyanychev geleide oratorium Theodora op het Erato-label is een waar juweel, maar ik had ook hoge verwachtingen van deze nieuwe uitvoering onder Jonathan Cohen. Dat viel echter behoorlijk tegen, ik werd er zelfs bleek van om de neus. Maar daarover later meer, want eerst het een en ander over de opera zelf en wat eraan voorafging.
Händels populariteit als operacomponist was in het Londen van rond 1740 aanzienlijk gedaald, terwijl hij tegelijkertijd de zorg had over een behoorlijk uit de kluiten gewassen theatergezelschap. Dus probeerde hij het niet alleen voor hem ongunstige tij te keren door tijdens de (soms vele) decorwisselingen op het theaterorgel te improviseren, al hielp dat niet of nauwelijks iets: zijn populariteit bleef dalen.
Diep teleurgesteld dacht hij er serieus over om weg te trekken uit de Britse hoofdstad en zijn talenten in Dublin te beproeven. Het bleef echter bij dit plan, want anders dan verwacht bleek bleek zijn kersverse oratorium Messiah een regelrechte kaskraker, waar nog het succes van een nieuwe prestigieuze reeks concerten (met voorintekening!) bijkwam. Händel besloot in Londen te blijven en daar met zijn oratoria en abonnementsconcerten zijn publiek te verrassen. Alsof hij opnieuw het licht had gezien: de publieke smaak had zich gewijzigd, de opera was duidelijk ‘uit’, het oratorium ‘in’. Binnen een tijdsverloop van nauwelijks tien jaar vloeiden ze uit zijn nijvere pen: Belshazzar, Hercules, Joseph, Judas Macabeus, Semele, Jeptha en…Theodora.
Händel begon, inmiddels 64 jaar oud, in juni 1749 aan Theodora, zijn voorlaatste oratorium. Alleen Jeptha zou nog volgen, door hem op 17 februari 1751 niet zonder emotie afgesloten met ‘ Reached here on 13 February 1751, unable to go on owing to weakening of the sight of my left eye.’
Theodora had alle eigenschappen die het oratorium deed beantwoorden aan de verwachtingen van de gegoede klasse: een christelijk onderwerp, een meeslepende verhaallijn en ook nog uitgevoerd in de Engelse taal (waardoor eenieder de handeling goed kon volgen). Toch was er een niet onbelangrijke keerzijde: de diepe tragiek waarvan het stuk doortrokken is en zo ook eindigt. Zijn goede vriend Thomas Morell (1703-1784) had opnieuw voor het libretto getekend, dat was gestoeld op een werk van Robert Boyle (1627-1691): The Martyrdom of Theodora and of Didymus, gepubliceerd in 1687. Boyle had op zijn beurt danig leentjebuur gespeeld bij Théodore, Vierge et Martyre van Pierre Corneille (1606-1684). Niemand die zich toen druk maakte om plagiaat, of wat er sterk op leek…
Binnen een paar maanden had Händel het oratorium reeds voltooid, waarna het op 16 maart 1750 in première ging in het welbekende theater in het Londense Covent Garden. Er zal na afloop ongetwijfeld een aantal handen voor op elkaar gekregen zijn, maar veel zullen het er niet zijn geweest, want het pakte uit als een regelrechte flop. Na drie voorstellingen werd het werk van het repertoire gehaald, om er nooit meer terug te keren (de laatste keer was in 1755).
Vanuit historisch perspectief zijn er sinds jaar en dag twee oorzaken aangevoerd. Ten eerste het feit dat het Londense publiek weinig ophad met de vervolging, veroordeling, martelaarschap en dood van een Heilige (Theodora als christelijk martelares, verliefd op de tot het christendom bekeerde Romeinse Didymus: beiden werden volgens de legende onthoofd) en ten tweede de aardbeving die een week vóór de première menige liefhebber (waaronder naast een deel van de middenklasse uiteraard ook de nodige mecenassen en adellijke welgestelden) de stad deed ontvluchten. Maar er is nog een derde reden: het uitermate sombere karakter van het oratorium, nog versterkt door de daarmee samenhangende trage tempi in de verschillende delen. Volgens de Londense muziekhistoricus Charles Burney (1726-1814) was de publieke belangstelling zelfs zo slecht dat Händel zich gedwongen zag om gratis toegangsbewijzen aan ‘geleerden’ (connaisseurs) uit te reiken, opdat daarmee de zaal althans nog redelijk kon worden gevuld. Maar veel hielp het niet, want er kwam dusdanig weinig publiek opdagen dat er volgens Burney in de opengevallen zaalruimte zelfs kon worden gedanst, met de stoelen aan de zijkant… En Händel die tegen zijn vrienden, die wel waren komen opdagen en zich geconfronteerd zagen met een vrijwel lege zaal, uitriep: “Het geeft niks, de muziek zal er des te beter door klinken!”
Men mag er zich wellicht over verbazen hoe weinig publieke bijval het werk toentertijd in Londen te beurt viel, want wie het oratorium nu hoort kan eigenlijk niet anders concluderen dan dat het tot het beste behoort dat Händel op dit gebied heeft voortgebracht. Maar als het niet navenant wordt uitgevoerd blijft de luisteraar toch met een kater achter. En dat is, wat deze nieuwe opname betreft, duidelijk het geval.
De misère begint al in de driedelige ouverture die feitelijk wat betreft Cohens directie de toon aangeeft: die van de stroperige tempi en onnodige nadruk op melodische en harmonische details, naast de vreemdsoortige tempowisselingen, dynamische overdrijvingen en uit hun verband getrokken frases. Natuurlijk mag van een recht-toe-recht-aan vertolking geen enkele sprake zijn, moet dit is bepaald geen schoolvoorbeeld van tekstverbeelding zoals die ook in de instrumentale partijen tot uitdrukking dient te komen en door maniërismen wordt verstoord. Dan kan zelfs het beste vocale rollenspel dit oratorium niet meer redden. Maar zelfs dat is niet het geval, want waarom vocalisten ingezet die in stilistisch opzicht veel te weinig kaas hebben gegeten van dit (barok)repertoire en die helderheid hebben ingeruild voor slordige dictie en werkelijk niet te pruimen vibrato? Dat laatste zelfs zo sterk dat ik er menigmaal geen enkel idee van had wát er nu precies werd gezongen; tenzij het tekstboekje werd geraadpleegd.
Gelukkig zijn er uitzonderingen, zoals de kristalheldere sopraanstem van Louse Alder als Theodora, de altijd wel betrouwbare countertenor Tim Mead als Didymus en de goed van zijn rol bewuste Tsjechische bas-bariton Adam Plachetka als Valens, terwijl het kooraandeel (Christians en Heathens) zeker de nodige autoriteit uitstraalt, maar daarmee is de positieve koek helaas wel op. En wie heeft bedacht om de luitpartij in het continuo op te nemen en die ook nog auditief een dominante rol te geven??