*** Een interessant nevenaspect van Pappano’s functie als chef-dirigent van de Accademia di Santa Cecilia is zijn belangstelling voor het Italiaanse belcanto-repertoire en in casu Rossini. Toegegeven, Rossini’s opera Guillaume Tell is niet echt meer een vehikel van de vroeg 19de-eeuwse belcanto-periode in strikte zin, maar Rossini blijft hoe dan ook een exponent van de stijl. De intendant van het Orchestra dell’Accademia, Bruno Cagli is als vroegere directeur van de Fondazione Rossini van Pesaro niet alleen een fervent verdediger van het oeuvre van Rossini maar ook een wereldberoemd expert.
*** Een interessant nevenaspect van Pappano’s functie als chef-dirigent van de Accademia di Santa Cecilia is zijn belangstelling voor het Italiaanse belcanto-repertoire en in casu Rossini. Toegegeven, Rossini’s opera Guillaume Tell is niet echt meer een vehikel van de vroeg 19de-eeuwse belcanto-periode in strikte zin, maar Rossini blijft hoe dan ook een exponent van de stijl. De intendant van het Orchestra dell’Accademia, Bruno Cagli is als vroegere directeur van de Fondazione Rossini van Pesaro niet alleen een fervent verdediger van het oeuvre van Rossini maar ook een wereldberoemd expert. Pappano liet zich door hem overtuigen om zich te verdiepen in Guillaume Tell, de Franse opera die Rossini in 1829 als zijn allerlaatste opera in Parijs componeerde in het Frans. Hij liet zich niet alleen verleiden door de vocale charme van het werk, maar zag ook de dramatische kracht ervan in, als directe voorloper van de latere opera’s van Verdi als een Don Carlos of Otello. Ook in Guillaume Tell krijgen we een spannende verstrengeling van persoonlijke emoties – de liefde van Arnold voor Mathilde, de dochter van de aartsvijand Gesler – en de politieke strijd van de Zwitsers tegen de Habsburgse bezetting. Jammer dat van deze opera bijna uitsluitend de ouverture standgehouden heeft en alleen al om het werk terecht beter bekend te maken bij het operapubliek verdient deze opname onze aandacht.
De legendarische figuur van Wilhelm Tell en zijn strijd tegen de Habsburgse overheersing van de Zwitserse kantons voedde de overal gistende nationale revoluties vanaf het einde van de 18de eeuw en de held Wilhelm Tell stimuleerde de verbeelding van schrijvers en componisten.
Het gegeven zelf van Wilhelm Tell die zich verzet tegen zijn landvoogd Gessler en in 1307 een pijl door de appel op het hoofd van zijn zoontje zou schieten behoort niet tot de geschiedenis maar tot het rijk van de legende. Wel reëel is dat de drie kantons, Uri, Schwyz en Unterwalden in een strijd tegen Oostenrijk de overwinning behaalden en dus als “Eidgenossenschaft” – eedgenootschap onafhankelijk van Oostenrijk werden.
Het personage van Prinses Mathilde van Habsburg is ontleend aan het drama van Schiller (Berta von Bruneck) en levert de opera de onvermijdelijke liefdesgeschiedenis. Haar verliefdheid op de Zwitser Arnold Melchtal doorkruist de politieke conflictsituatie en op het einde van de opera bekent ze zich als bondgenote van de Zwitsers.
Rossini was niet ongevoelig voor de revolutionaire omstandigheden in de negentiende eeuw. Als kind was hij ermee in contact gekomen want zijn vader was ooit ook nog door de Oostenrijkse overheersers in Italië gevangen genomen.
Als hij dan – 36 jaar oud – het plan opvat voor een nieuwe opera- de opera die zijn allerlaatste zou worden – is hij aangesproken door het drama van Friedrich Schiller. Rossini had zich in 1823 in Parijs gevestigd, het centrum van de Europese muziekwereld op dat moment en Rossini was waarschijnlijk de beroemdste levende componist. Beethoven was in 1827 gestorven en Verdi en Wagner waren nog tieners. Hij wil nog een laatste keer een meesterwerk voortbrengen dat hij ook duidelijk aankondigt als zijn laatste opera.
In Guillaume Tell speelt Rossini in op twee belangrijke thema’s van de romantische opera: het motief van het vrijheidsideaal dat hij ook al behandeld had in Le siège de Corinth en in Moïse et Pharaon en het belang van de natuur als dramatisch element: zoals hij dat ook al gedaan had in La donna del lago.
Met deze laatste Franse opera heeft Rossini ook een voor hem nieuwe stijl geprobeerd, aangepast aan de Franse Grand Opéra, genre Halévy en Meyerbeer. Misschien heeft hij aangevoeld dat dit niet zijn eigen authentieke stijl was en daarom beslist na Guillaume Tell geen nieuwe opera’s meer te schrijven. Op 37 jaar is het doek gevallen over de operacarrière van Rossini, die vanaf nu leeft van enkele kleine werkjes- gecomponeerd voor zijn plezier – van zijn roem, van zijn renten, zijn appetijt en zijn ironische luciditeit.
Een lange aanloop die wel het belang duidelijk maakt van dit werk in de operageschiedenis, wat Pappano ook gemotiveerd heeft tot zijn opname: in zijn inleiding tot de cd maakt hij duidelijk dat hij de opera ervaart als een uitdaging en als een sleutelwerk voor wat erna komt.
Een uitdaging voor Antonio Pappano dat is meteen zeggen dat hij ook in deze opera weer als een uiterst gedreven dirigent te werk gaat. Zet dus maar meteen uw vrees opzij dat een Grand Opéra van zowat drieënhalf uur op drie cd’s een harde noot is om te kraken. Pappano zorgt ervoor dat je van begin tot einde met spanning luistert. Zijn recept is natuurlijk zijn ongeëvenaarde kunst om muziek tot drama te maken. Pappano maakt het dilemma tussen liefde en vrijheid voor het vaderland hoorbaar. In elk bedrijf krijgen we er perfecte staaltjes van, bij voorbeeld de spanning tussen Guillaume en Arnold in hun duet in het eerste bedrijf. Evengoed maakt hij de lyriek van de liefde hoorbaar in de scènes met Mathilde en Arnold. Luister bij voorbeeld naar de inleiding tot Mathildes bekende aria “sombre forêt”. De spanning in het orkest is extreem waar Gesler Tell uitdaagt bij het schieten van de appel van het hoofd van zijn zoontje Jemmy. Spanning verkrijgt Pappano niet uitsluitend door kracht en felheid maar ook door de zachtheid waartoe hij zijn orkest kan inspireren. (vb net voor het schot). Kortom Pappano is voor mij de absolute ster van deze opname door zijn juiste beheersing van de dynamiek en zijn uitstekende orkestrale vertolking van de inhoud van het stuk en zijn perfecte verstandhouding met de zangers.
Op Gerald Finley na heeft Pappano hier niet echt een plejade van vedetten tot zijn beschikking. Het meest positieve dat ik van de cast kan zeggen is dat ze uitstekend passen in de dramatische opzet van de opname: hun inleving in de situatie is perfect en sluit homogeen aan bij de expressiviteit van koor en orkest. Gerald Finley is als Guillaume Tell de meest geslaagde partij: met zijn warme en charismatische bariton drukt hij zowel autoriteit als tederheid uit en hij zingt ook verstaanbaar Frans. Dat Frans is bij de meeste van de zangers – op Marie-Nicole Lemieux na, een zwak punt in de opname. Van Malin Byström als Mathilde kan je geen gebenedijd woord verstaan, maar ze zingt expressief met een volle dramatische stem met licht mezzo-timbre in haar sopraan. In haar duet met Arnold in het derde bedrijf geniet ik van haar zuivere hoogte, maar mis ik flexibiliteit in de stem voor de Franse klanken. Bij John Osborn als Arnold mis ik lyrische soepelheid en zijn timbre komt enigszins hard. Marie-Nicole Lemieux is een mooie Hedwige en ook de kleine partij van Jemmy is mooi ingevuld door Elena Xanthoudakis.
De indrukwekkende koorpartijen worden schitterend ingevuld door het uitstekende koor van de Santa Cecilia.
De opname is een absolute verrijking voor Pappano’s discografie maar kan de opname met Lamberto Gardelli van de Franse Guillaume Tellversie toch niet helemaal uit de Rossini-discografie verdringen. Die werd ook uitgebracht bij EMI, ondertussen zowat 40 jaar geleden met een fijnstemmige Nicolai Gedda als Arnold en Montserrat Caballé als Mathilde (EMI,CMS 769951 2) Vocaal haalt deze nieuwe opname niet het niveau van de vroegere, maar haar dramatische impact en voelbare drive van een live-opvoering compenseert veel.