“Schrijver, dat is iets wat ik stiekem had willen zijn.” En dus sloot Steven Isserlis zijn weekend in het Concertgebouw Brugge af met een zelfgemaakte voorstelling van Goudlokje en de drie beren: een muzikaal sprookje met in de charmante hoofdrollen drie cello’s en een klein, al te nieuwsgierig meisje.
“Schrijver, dat is iets wat ik stiekem had willen zijn.” En dus sloot Steven Isserlis zijn weekend in het Concertgebouw Brugge af met een zelfgemaakte voorstelling van Goudlokje en de drie beren: een muzikaal sprookje met in de charmante hoofdrollen drie cello’s en een klein, al te nieuwsgierig meisje.
Goldiepegs and the Three Cellos zorgde voor een luchtige noot aan het slot van een lang en intens weekend waarin de muziek van ene Robert Schumann (1810-1856) de rode draad vormde. Op het programma van het Domein Steven Isserlis stonden meesterwerken die – zoals het celloconcerto uit 1850 – tijdens het leven van de componist nooit in publiek werden uitgevoerd. Of hoe je het tragisch karakter van Schumanns levensloop niet alleen aan de hand van diens psychische problemen kunt verklaren. Stelt u zich maar eens even een romancier voor die zijn laatste adem uitblaast nog voor ook maar iemand diens vuistdikke boeken heeft gelezen. Een mens zou voor minder neerslachtig worden. Dan heeft de Finse pianist, dirigent én componist Olli Mustonen (°1967) veel meer geluk: zijn Frei, aber einsam. Invention for violoncello solo, een creatie in opdracht van het Concertgebouw Brugge, kende deze zondagmiddag zijn wereldpremière aan ’t Zand. En in de namiddag kreeg deze driedaagse dan een gemoedelijke en bovenal kindvriendelijke afsluiter. Een mooie gelegenheid om mijn petekindje nog eens met de geneugten van klassieke muziek in contact te brengen.
Waardevolle dialoog
Goudlokje (Goldilocks/Goldipegs in het Engels), oorspronkelijk bekend als The Story of the Three Bears, is een sprookje dat in 1837 voor het eerst door de Britse schrijver en dichter Robert Southey (1774-1843) werd opgetekend. Isserlis baseerde zich op deze over het Kanaal bijzonder populaire volksvertelling voor de tekst van een eigen muzikale familievoorstelling. De cellist was daarmee niet aan zijn proefstuk toe. In totaal schreef de grijzende krullenbol al drie van dit soort muzieksprookjes: naast dus Goldiepegs and the Three Cellos ook nog The Little Red Violin (and the Big, Bad Cello) en Cindercella. Bovendien heeft hij ook reeds twee kinderboeken met daarin een aantal kortverhalen over de levenswandel van ’s wereld bekendste componisten op zijn actief (uitgegeven bij Faber & Faber). Zijn ontboezeming in het Concertgebouwmagazine – “Schrijver, dat is iets wat ik stiekem had willen zijn” – kwam daarom niet echt als een verrassing. Spelen voor kinderen was altijd al een deel van Isserlis’ concertagenda: “Ik beschouw het niet als een nevenactiviteit. Het is me even veel waard als pakweg solist zijn in het celloconcerto van Schumann. Ik hou van de reacties en van de dialoog op het moment zelf. In Brugge zal er een taalbarrière zijn: ik kan me niet rechtstreeks tot de kinderen richten. Maar ook in Japan ging de dialoog vanzelf, via de muziek.”
Om de taalbarrière te helpen slechten, stapte Kurt Van Eeghem als eerste met Isserlis de bühne van de grote concertzaal op. De Klara-presentator was duidelijk in zijn nopjes met zijn driedubbele rol van vertaler, intermediair én verteller. Het spelen zelf, zo stelde hij het jonge volkje meteen gerust, zou hij aan zijn Britse compagnon overlaten. Die trok de dialoog met het publiek op gang aan de hand van een kort stukje Prokofiev: een mars uit diens Music for Children (opus 65, 1935). Wat een heerlijk frivole opener toch, met dank aan de Russische componist van Peter en de wolf en natuurlijk ook de bruisend-brommende klank van Isserlis’ Stradivarius uit het gezegende jaar 1726. Hoe oud is mijn cello dan, vroeg Isserlis de talrijk aanwezige kinderen, alvorens hij met de Hongaarse pianist Dénes Varjon zijn allereerste vriend op het podium riep. Samen gaven ze een nasmaakje van het concert dat zij eerder deze dag in de kamermuziekzaal hadden gegeven. De muziek was afkomstig van een nogal dikke man met een enorme baard, die al eens graag een biertje dronk en daarenboven ook sigaren rookte. “So no wonder he is dead”, beëindigde Isserlis zijn beschrijving van Johannes Brahms met een humoristische kwinkslag. En vervolgens weerklonk de stormachtige eerste beweging (Allegro vivace) uit diens tweede cellosonate (opus 99, 1886). De onstuimige energie alsook het veelvoud aan sonoriteiten dat de ruimte vulde, was waarlijk een lust voor oog en oor. Maar na een kwartiertje begon het voorprogramma – hoewel boeiend voor het contingent volwassenen – voor sommige jongelui allicht al iets te lang te duren.
Ontwapenende vragenronde
Toch moesten zij nog een beetje langer geduld oefenen. Nog niet alle vrienden van Isserlis waren immers ten tonele verschenen. De volgende in het rijtje was Henning Kraggerud, de Noorse violist die ons in het verleden al enkele mooie momenten deed beleven. Hij speelde eveneens, kraakhelder en met een gewaagd rubato, een stuk van Brahms dat op zaterdagavond reeds de pupiters had gesierd: het hartstochtelijke Scherzo uit de F-A-E-sonate (1853). Maar het laatste woord – of beter gezegd, noot – tijdens het eerste deel van deze voorstelling was ten slotte opnieuw voor Isserlis. Die liet de toehoorders met één van Schumanns allerlaatste composities kennismaken. Onze cellist vertelde er niet bij welk prachtig stuk deze ietwat droevige, maar bovenal troostend-poëtische afscheidsgroet precies was. En ik moet u ook nederig bekennen: ik kan het ondanks beperkt luister- en opzoekwerk jammer genoeg ook niet met zekerheid zeggen. Weet u het wel? Aarzel dan niet mij te contacteren… Passend zou in ieder geval een transcriptie van één van de vierhandige Zwölf Klavierstücke für kleine und große Kinder (opus 85, 1849) geweest zijn.
Een halfuur ver en de muziek had plots voor een wat zwaarmoedig sfeertje gezorgd. Die sloeg evenwel resoluut om tijdens een ontwapenende vragenronde: hoe lang moet je oefenen om zo goed cello te kunnen spelen, geeft u ook masterclasses, of nog: hoeveel kost zo’n viool? De ene vraag was al net iets vermeteler dan de andere. Er kon opnieuw gul gelachen worden. En na afloop was het dan eindelijk zover: daar waren Goudlokje en de drie cello’s! Het aloude volksverhaal kreeg een – met dank aan componiste Anne Dudley – bijzonder fijnzinnige muzikale invulling, met een nieuwsgierige viool als hoofdpersonage en de piano die voor menig effect zorgde – het aanbellen aan het huis van de drie beren bijvoorbeeld. De rol van baby-cello werd door tiener Judith Grondelaers vertolkt. In plaats van op pap en stoelen stootte Goudlokje op partituren in verschillende toonaarden en drie statieven van uiteenlopende grootte met daarop telkens een etude. Bij het omslaan, scheurde ze het blad van het laatste oefenstuk, alvorens ze zichzelf met een slaapliedje in dromenland bracht. En toen kwamen de drie cello’s thuis…
Hoe het vervolgens afloopt, heeft niet zoveel belang. Ze leefden in ieder geval allemaal nog lang én gelukkig, of wat had u gedacht. Belangrijker is dat de kinderen in een uurtje veel mooie muziek en een aantal fantastische instrumenten te horen kregen. Eén sprookje, zo bleek, was lang niet voldoende om het hele programma te vullen. Dat had gerust iets meer mogen, en ook kunnen, zijn. Dan waren de kinderen pas echt koning geweest. Buiten wachtte trouwens nog meer plezier. Wat er nu precies het leukst was, het Concertgebouw of de Meifoor op ’t Zand, heb ik mijn petekindje niet durven vragen. Het was in ieder geval een dag om nooit te vergeten.