Auteur Yarrid Dhooghe
Dirigent Jos van Immerseel en Anima Eterna Brugge kookten met vreemde ingrediënten afgelopen donderdag. Geen nationalisme en patriottisme zouden in de blauwe zaal van deSingel klinken, wel verfijnde kosmopolitische muziek van componisten Maurice Ravel, Manuel de Falla en George Enescu.
In Maurice Ravels ‘Spaanse’ werken duiken meer dan eens snerpende ostinato’s, het constant en – in de regel – ongewijzigd herhalen van een motief of thema, op. Niet in het minst in zijn Boléro uit 1928 waarin een ritmisch motief uit een Spaanse dans en twee thema’s eindeloos herhaald worden. De zaal werd een fabriekshal, het orkest een machine en de dirigent een arbeider die waar nodig het systeem oliede zodat het niet uit zijn regelmatige cadans zou gaan. Niet in het minst kon Ravel spelen met kleuren in dit ter plaatse trappelend werk. Door de thema’s dan in de fluit, klarinet, saxofoon en andere instrumenten te laten horen. Anima Eterna Brugge zocht de contrasten hierin tot hun uiterste grenzen op, soms ging het er misschien zelfs iets over. Zo kozen de saxofonisten voor een bijzonder door overdreven accenten afgelijnde interpretatie van het thema. Jammer genoeg was de intonatie, vooral bij de fluiten, niet altijd even zuiver.
Rapsodie Espagnole is een werk waarin Ravel mysterie en herinnering de hoofdrol laat spelen. Hoewel de ene na andere referentie aan de (Spaanse) dans opgesomd wordt, klinkt de muziek niet als een uit de hand gelopen bacchanaal. De muziek lijk meer een gekoesterde herinnering, een souvenir dat af en toe van onder het stof gehaald wordt en dat de mondhoeken fijntjes doet krullen. Anima Eterna zet ook hier weer vol in op Ravels kleurenpalet. In de ‘Prélude à nuit’ plaatst het de dissonante zo zacht, maar o zo scherp dat kippenvel en rillende ruggengraten nooit veraf waren. Vooral in de ‘Feria’, het slotdeel van deze rapsodie, dat met zijn mechanisch herhaalde motieven ons terugbrengt naar de fabriekshal, zorgt van Immerseel dat deze motieven tot één wervelend geheel worden gesmeed. De dynamische contrasten zijn evenwichtig, de crescendo’s gradueel, maar spannend uitgevoerd. Een even onoplettende luisteraar had spijt dat hij zijn oren toch niet wat beter had gespitst.
Ravels Tzigane in diens eigen arrangement voor viool en orkest verplaatst onze blik van Zuid- naar Oost-Europa. Het werk refereert naar de Europese aanduiding voor de Roma (gitan, tsigane, tzigane) en bevat de kenmerken van het stereotiep ‘zigeunermuziek’ dat al in de negentiende eeuw was ontwikkeld. Ravel speelt in het werk met boventonen, glissandi, voorslagen, korte haperingen, enz. die de verzonnen zigeuneridentiteit bestendigt. Violiste Chouchane Siranossian kon helaas niet helemaal bekoren. Het is lange tijd niet helemaal duidelijk wat ze nu precies wil met Ravels muziek. Siranossian bloeit wel meer open naar het einde toe, ze slaagt er in haar passages meer te stroomlijnen en richting te geven, maar blijft daar ook nog teveel zwalpen, waardoor ze losse eindjes achterlaat. Hierdoor moet ze het vooral hebben van virtuoze vingerkunst in de vele glissandi, voorslagen en trillers. Maar helemaal de luisteraar in verstomming slaan, deed ze niet.
Voor Manuel de Fallas Noches en los jardines de España nodigde Jos van Immerseel Claire Chevallier aan de pianoforte uit. Het werk wil geen beschrijving zijn, maar is eerder een expressie van gevoelens. Niet alleen van het feesten en het dansen in de tuinen, maar ook mysterie en melancholie duiken niet zelden op. Chevallier vertolkt in dit werk prachtige arabesken en rijkversierde melodieën. Imitaties van gitaarmuziek en de flamenco loeren in deze compositie regelmatig om de hoek. Anima Eterna en Chevallier rijgen de fragmenten op een verfijnde manier aaneen.
Tot slot keert van Immerseel samen met Anima Eterna voor een laatste keer naar Oost-Europa terug met George Enescus Rapsodie roumaine nr. 1. Het spel tussen klarinet en hobo aan het begin van de compositie is bijzonder ludiek. De rapsodie is een luchtig werkje waarin Enescu de verschillende klankkleuren van het feestgedruis laat horen. De verschillende secties vloeien moeiteloos in elkaar over. Van Immerseel weet telkens het onderste uit de kan te halen, waardoor voor elk fragment de oren nog meer gespitst werden. De dirigent slaagde erin om het werk in een uitvoering te brengen die verder reikte dan de stereotiepe folklorekenmerken.
Dit concert boordevol Zuid- en Oost-Europese klanken zorgde voor een mooi avondvullend programma. Van Immerseel zocht en vond de gepaste kleuren en contrasten. Jammer genoeg was de graad van verfijning niet overal even hoog. Achteraf bekeken was Ravels Boléro toch niet helemaal die goed geoliede machine. En ook Tzigane bevredigde niet helemaal.