Florent Abrecht
Parijs, 1832. De man die de nocturne uitvond en de pianist die haar naar het zenit zou voeren, bevinden zich allebei in het mekka van de Europese muziek. John Field concerteert er met zijn lyrische klaviercomposities, Fryderyk Chopin schaart zich onder het publiek. Hun muzikale visie en speeltechniek verschillen, maar toch kruisen hun wegen in nocturnes die de scheidslijn tussen intimistische salonmuziek en grote kunst bewandelen. Onder het wonderlijke toucher van Florent Albrecht schetsen virtuoze vondsten van beide heren, delicate luisterstukken van Mikhail Glinka en briljante bladzijden van Maria Szymanowska – de missing link tussen Field en Chopin – de wonderjaren van de nocturne.