Een sinister en bij momenten surreëel stuk, dat geen inleving toelaat, maar des te meer fascineert. Escorial, een voorstelling als opening van het tweejaarlijkse festival Opera XXI, is om meerdere redenen een voltreffer.
Wie ooit het Escuriaal nabij Madrid bezocht, is ongetwijfeld in de ban gekomen van zowel het majestatische als het strenge en kille van het paleis. Net als in Le Grand Macabre, dat andere stuk van de Ghelderode dat we kennen via de opera van Ligeti, gaat het in Escorial om een bizarre verhouding tussen macht en dood. De dood is natuurlijk de overheerser. In Le Grand Macabre neemt de dood verschillende gedaanten aan, in Escorial is de dood niet rechtstreeks aanwezig, maar toch bepaalt hij de sfeer in het paleis en vooral het gedrag van de twee hoofdpersonages. We komen dus in een sinister en bij momenten surreëel stuk terecht, dat op magistrale manier gedragen wordt door de twee hoofdvertolkers en tevens initiatiefnemers van de voorstelling: Josse De Pauw en Dirk Roofthooft.
Mens-zijn
De dood van de koningin – vergiftigd door haar man – leidt tot een obsessionele haat van de koning op zijn omgeving. Een treurende omgeving: de honden janken, de klokken luiden onophoudelijk in rouw. Het stoort de koning mateloos, want hij is eerder behept met haat dan met verdriet over de dood van zijn vrouw. Ze was immers de minnares van de nar, die nu enkel nog kan lachen als de koning hem dwingt. Die lach blijkt dan een weerzinwekkend honend lachen te zijn. De koning dreigt de nar te laten ombrengen door de beul. Een meewarige monnik sluipt aan de voet van het hoge steile podium. Hij herinnert aan de monniken in Verdi’s Don Carlos, die door de sinistere zaal met de graftomben waren en Philips eraan herinneren dat de vrede enkel bij God te vinden is. De monnik slaagt er niet in de koning tot deemoed en terechte treurnis te brengen. Maar de koning wil van rol wisselen met de nar. De uitwisseling brengt beiden tot hun naaktste mens-zijn. De nar kan de loodzware koningsmantel niet op zijn schouders torsen. De koning verdraagt de belachelijke narrenkap niet. Geconfronteerd met zijn nietigheid, kan de koning niet anders dan de beul de nar te laten doden. De beul besluit het stuk met een waanzinnige dans.
Het is een akelig stuk, dat geen inleving toelaat, maar je raakt er wel door gefascineerd. Josse De Pauw en Dirk Roofthooft kunnen als geen ander de lugubere sfeer belichamen. Hun soberheid in gebaar en tekstprojectie maken dat de tekst des te dieper in je huid en poriën dringt. Ze beheersen het toneel dat enkel uit een sterk hellend vlak bestaat, waar Josse De Pauw als de koning aan het begin van het stuk moeizaam omhoog klimt met zijn zware koningsmantel om de schouders (de macht is een zware vracht om te torsen). Daar hoog bovenaan staat zijn troon, en hij daalt enkel af als hij beseft dat zijn macht is aangetast. De nar, Dirk Roofthooft, beweegt zich aan de rand van het hellende podium: hij bekijkt de heerschappij van ter zijde. Als een onvermoede dreiging duikt de beul even aan de rand van het podium op, en pas op het einde kan ook hij zijn beulskap aftrekken. Betekent het een bevrijding? Vanwaar komt zijn vreugdedans?
Mystieke muziek
De soberheid van het toneelbeeld geeft de muziek de kans volledig tot haar recht te komen. De gekozen fragmenten van de bijna mystieke muziek van Orlandus Lassus integreren zich naadloos in de sfeer van de gesproken tekst. Hetzelfde geldt voor de nieuw gecomponeerde muziek van George-Alexander van Dam, die hierover zegt: “mijn werken hebben een polyfone textuur, maar je mag ze zeker niet zien als neorenaissance”. De muziek geeft door zijn reflecterend en sacraal karakter de tekst nog meer diepgang. Zowel voor de zestiende-eeuwse als voor de hedendaagse muziek in het stuk staan de twaalf zangers van Collegium Vocale garant voor een feilloze en intense vertolking. Hoewel ze de scène op- en afgaan, is hun visuele aanwezigheid nergens storend. Integendeel, ze gaan op de duur deel uitmaken van het harde Escorial-decor.
Een voorstelling als opening van het tweejaarlijkse festival Opera XXI die om meerdere aspecten een voltreffer is: de sterke acteerprestatie van De Pauw en Roofthooft, de assimilatie tussen tekst en muziek die het stuk letterlijk tot “muziek-theater” maakt, de bijzonder mooie muzikale bijdrage van Collegium Vocale.