De Munt bracht in samenwerking met Franz-Josef Selig (bas) en Gerold Huber (piano) een intiem liedrecital, doorweven met thema’s als de vergankelijkheid, menselijkheid en vergane glorie. De twee uitvoerders brachten een avond gedreven door het verhaal achter het leven.
Welk thema is er nu intiemer dan de eindigheid? Het Duitse Liedrepertoire van Carl Loewe (1796-1869), Hugo Wolf (1860-1903), en Rudi Stephan (1887-1915) leverden alvast het materiaal om dit tableau te schetsen.
Het Lied
Loewe, Wolf en Stephan zijn drie componisten uit verschillende stadia van de romantiek. De eerste twee componisten kenden elkaar, en waren beiden kinderen van de romantische bloeiperiode. Stephan stond bekend als een laatromantische componist met een expressieve stijl. Wat hen verbindt, is hoe zij zich allen toelegden op het liedrepertoire. Het Duitse Lied, met zijn muzikale ontluiking bij Schubert (als grote voortrekker), was een muzikale expressie van innerlijke roerselen en bovennatuurlijke schouwspellen. De negentiende eeuw, van begin tot einde, leende zich als toneel voor de verhalende kracht van het Lied in al zijn facetten. Het resultaat hiervan is het verhaal achter dit recital – een vanitas-tafereel (een pronkstuk van de eindigheid) van het Lied, als het ware.
Opgaan in muziek
Het recital zelf presenteerde zich als een tweeluik. Selig en Huber begonnen met een uitgebreid repertoire van Loewe-liederen. Een voor een momentopnames van bezinning, gevecht en bovennatuurlijke ontmoetingen. Af en toe deed het aan als de vertellingen van een Arthurroman, met strijders en magie. Seligs warme stem en sprekende uitvoering brachten kracht en bravoure aan het repertoire. De liederen waren intern opgesteld als muzikale fragmenten. Hierbij loopt het lied als geheel door, maar wordt de sfeer bepaald door de klankkleur, het ritme en sleutelveranderingen (kort door de bocht gezegd). Het ene segment was krachtig en pakkend, maar sloeg daarna om naar geheimzinnigheid. Elk moment kreeg door Selig zijn eigen interpretatie. Mijn luisterend oor heeft een fascinatie voor lage bastonen, dus gretig zocht ik hiernaar. De dorst voor een goede, lage bastoon werd gelaafd tijdens de laatste toon van Herr Oluf’s frase “Da lag Herr Oluf und war tot” – de duisternis van de dood kwam even naar boven. De Erlkönig (het befaamde gedicht van Goethe) zou wel vaker een slachtoffer maken in Loewes repertoire. Bij ieder lied was het ook fascinerend om te zien hoe Huber zich inleefde, regelmatig eens met de lippen meebewegend. Er is tijdens een recital niets zo interessant om te zien als een duo dat allebei opgaat in de muziek.
Het tweede tableau was een combinatie van de romantische klanken van Wolf en de laatromantische interpretatie van Stephan. Het repertoire verliet het meer fragmentarische, om over te gaan op klankkleur en expressie. Wolf en Stephan leken in deze voor elkaar gemaakt. Selig ontpopte zich van verhalenverteller tot de personificatie van emotie. Dit gedeelte kwam naar voren als een memento mori – het gedenken van de eindigheid. Een fascinerende keuze. Wolf ging over in Stephan, om terug over te gaan in Wolf, waardoor de gelijkende kracht van de twee componisten uit de verf kwam. Bij Grenzen der Menschheit (Wolf) kwamen twee onverwachte diepe klanken als snijdende messen tevoorschijn; in de frase “Und viele Geschlechter, Reihen sich dauernd”. Dit stuk eindigde op een stijgende noot, na zo’n verrassende aanval. Het contrast met het vloeiende, dromerige slotlied Abendbilder (Wolf), dat als een gebed afsloot, kon niet groter zijn.
Een confrontatie met de sterfelijkheid, krachtig gebracht door Selig en Huber. Hiermee bracht De Munt een intiem recital op het podium, een ode aan het Duitse Lied. Het was een verfrissende verrassing voor een aandachtig luisterend oor.
Te beluisteren op
- Klara
20.11.2021 - Musiq’3
09.12.2021