Leest u al eens graag een boek over muziek? En bent u een liefhebber van het strijkkwartetgenre? Dan is Het strijkkwartet voor u gefundenes Fressen. Op een kleine vierhonderd pagina’s schetst Leo Samama een al bij al inspirerend overzicht van “het neusje van de zalm” onder de muzikale kunstvormen.
De Nederlandse musicoloog en componist is met dit nieuwe boek allerminst aan zijn proefstuk toe. Ook diens vroegere publicaties hebben als doel om de (klassieke) muziek een opmaat dichter bij het grote publiek te brengen, en vielen bij de redactie van Klassiek Centraal in de smaak. Zo kreeg De zin van muziek (AUP, april 2014) een nominatie voor het Gouden Label en werd ook Het soloconcert (AUP, december 2015) hoofdzakelijk lof toegezwaaid. Voor Home Academy leent Samama zijn stem en kennis ook aan een reeks van hoorcolleges over de grootste componisten (Mozart, Beethoven, Mahler, Debussy, …). Maar specifiek over het strijkkwartet bleef de auteur vooralsnog op de vlakte. Tot nu. Aan de vooravond van de eerste editie van de Strijkkwartet Biënnale Amsterdam (januari 2018) was er voor Amsterdam University Press geen beter moment om dit boek aan de man/vrouw te brengen.
Met Het strijkkwartet wil Samama zowel een overzicht als een persoonlijk verslag geven, en dit voor alle liefhebbers van het genre. En dus is het naar eigen schrijven niet de bedoeling noch de wens geweest om een volledig overzicht van het repertoire voor strijkkwartet aan te reiken (p. 16). Volledigheid beogen, staat immers haaks op de wens om ook eigen accenten te leggen. Reeds in de structuur van het boek worden enkele van die klemtonen duidelijk. Na een beknopte inleiding over het ontstaan en de opkomst van het strijkkwartet – “een hele wereld op zich”, dixit onze Stefan Hertmans, en “het speelveld waarop dat grote gevecht tussen emotie en rede op zijn zuiverst wordt gestreden” (p. 16-17) – krijgen achtereenvolgens Haydn, Mozart, Beethoven én Schubert een eigen hoofdstuk. Over die eerste drie valt absoluut niet te twisten. Want hoewel het strijkkwartet niet de uitvinding van een enkeling is geweest, zo betoogt Samama met veel overtuiging, en Haydn dus niet dé ‘vader’ van het genre is, was hij toch “eerder de geniale oom en Mozart diens hemelbestormende neefje” (p. 28). Ook de ‘titaan’ Beethoven verdient natuurlijk een eigen titel, alleen al omwille van de mythische late kwartetten die “door menigeen als het hoogtepunt van het repertoire” worden gezien (p. 122). Dat de auteur daarnaast ook een boon heeft voor Schubert, is goed te begrijpen, ja zelfs zonder aarzelen bij te treden. “Zijn invloed op het componeren van de latere negentiende eeuw kan niet genoeg onderstreept worden” (p. 155). Toch is die invloed uitsluitend gebaseerd op de beroemde laatste drie kwartetten en de zogenaamde Quartettsatz (D703), waardoor dit deel niet meer dan een intermezzo is. Na Schubert volgen er twee uitgebreide hoofdstukken over het strijkkwartet in de 19de eeuw (na 1830). De invalshoek verschuift daarbij van de individuele componist (Mendelssohn, Schumann en Brahms) naar een geografische benadering. De focus op de Duitse landen is daardoor behoorlijk uitgesproken. Andere delen van Europa en de Russische muziek krijgen relatief minder aandacht. Anderzijds is er door deze aanpak ook kort aandacht voor de Belgische componisten Lekeu en Jongen, hoewel de documentatie van de eigen muziek in België “spijtig genoeg zo gebrekkig [is] dat een goed overzicht […] nauwelijks te maken is” (p. 272). In de laatste twee hoofdstukken komen dan de talrijke ontwikkelingen uit de 20ste eeuw uitvoerig aan bod, eerst nog per land of regio en nadien per stroming. Als auteur van een standaardwerk over Nederlandse muziek in de 20ste eeuw is het duidelijk dat Samama deze periode zeer goed kent en dus allesbehalve stiefmoederlijk behandelt (p. 275-371). Het is een fijne vaststelling.
Dubbelzinnige illustraties
Uit de eerder strikte indeling van het boek blijkt dat het resultaat toch meer een veeleer analytisch overzichtswerk is geworden dan een hoogstpersoonlijke exploratie én appreciatie van wat Samama het “nec plus ultra van het compositorische vak” noemt (p. 17). Door eigen inzichten en voorkeuren (nog) duidelijker te expliciteren, had Het strijkkwartet allicht sterker aan de nieuwsgierigheid van de lezer kunnen appelleren. Nu krijgt die, zeker in de hoofdstukken met een geografische indeling, een soms lange aaneenschakeling van componisten en hun oeuvre voorgeschoteld. Zo passeren in het stuk over de 20ste-eeuwse muziek in Frankrijk en Zuid-Europa Stravinski en de leden van de Groupe des Six (Milhaud, Honegger, …) de revue, maar ook (veel) minder bekende namen als Albert Roussel, Jacques Ibert en André Jolivet, Charles Koechlin, Alexandre Tansman, Alfredo Casella en Francesco Malipiero (p. 292-297). Deze uitwerking wordt al snel een beetje eentonig en na enkele tientallen pagina’s zelfs wat vermoeiend. Maar het heeft ook een bijwijlen verrassende keerzijde. Want met zijn ruime eruditie doet Samama je beseffen hoeveel prachtige strijkkwartetten niet of nauwelijks op cd of in de concertzaal te horen zijn. Zo schreef Roussel “in zijn nadagen een waar meesterwerk, dat naast de kwartetten van Debussy en Ravel een vaste plaats op het repertoire verdient” (p. 294). U kan dit werk hieronder al eens beluisteren. Elk strijkkwartet zou dit boek dus ter hand kunnen, en misschien zelfs moeten nemen, om inspiratie voor een vernieuwend programma op te doen.
Het strijkkwartet bevat naast tekst ook zeer regelmatig korte uittreksels uit de werken die aan bod komen. Voor de in muziek geschoolde lezer zijn dit ongetwijfeld verhelderende illustraties. Maar meer dan eens zetten deze voorbeelden Samama aan tot een beschrijving van datgene wat men in de noten leest. Over het derde van Beethovens zogenaamde Rasumowskikwartetten wordt op deze manier als volgt gedoceerd: “In het Kwartet in C wordt onze aandacht gevraagd door een inleiding (Introduzione: Andante con moto) tot de eigenlijke hoofdvorm (Allegro vivace) waarin geleidelijk de toonsoort C wordt voorbereid. Daartoe begint Beethoven met het verminderde septiemakkoord fis-a-c-es als eerste samenklank, gevolgd door f-a-c-es. Dat eerste akkoord suggereert een oplossing in de dominant G (en vandaar zou je dan vlot naar C kunnen gaan), het tweede lijkt echter naar Bes te willen. Maar we kunnen de dalende cellolijn ook zien als doorgang naar het derde akkoord, de kwart-sext-ligging van de drieklank a-c-e, het akkoord van de zesde trap van C. De eerste periode stopt op het akkoord d-f-as-c met de as in de bas, als voorhouding voor b-d-f-as met de septiem (dezelfde as) in de bas. Dit akkoord (in de achtste maat) wil harmonisch door naar C, maar krijgt de kans niet. Kortom, de luisteraar blijft de eerste negen maten in het ongewisse waar de harmonie naartoe gaat” (p. 117). Met theoretische uiteenzettingen als dit wordt het boek er helaas niet echt toegankelijker of vlotter leesbaar op. Wél zet Samama op deze manier de bewering kracht bij dat de essentie het luisteren zelf is, zoals hij in het voorwoord ook bezweert (p. 10).
Ondanks de soms abstracte passages leest Het strijkkwartet doorgaans vlot weg. Het is boeiende lectuur voor eenieder die zich tot de kamermuziek aangetrokken voelt. Voor een geschiedenis en overzicht van het strijkkwartet hoeft men dus niet langer in anderstalige publicaties als deze van Bernard Fournier zijn toevlucht te zoeken, maar kan men nu ook in het Nederlands een grondig gedocumenteerd naslagwerk vinden.
- WAT: Het strijkkwartet
- WIE: Leo Samama
- UITGAVE: Amsterdam University Press, januari 2018, 380 p.
- ISBN: 9789462988880