Het begon met een muzikale flashmob en eindigde met een even opzwepende als transparante fuga: de 20ste editie van het Delft Chamber Music Festival heeft haar intrede alvast niet gemist, met dank aan de grote goesting en dito inlevingsvermogen van de muzikanten.
Edele Kunst,
in hoeveel grauwe stonden,
dat ik door ‘s levens loop
was ingesnoerd,
hebt gij de liefde in mijn hart gezonden
en mij een beetre wereld ingevoerd.
Het was op de tonen van An die Musik (1817), één van Schuberts bekendste liederen op tekst van diens naamgenoot en goede vriend Franz von Schober, dat deze feesteditie van het Delft Chamber Music Festival officieel van start ging. En of violiste Liza Ferschtman – “de grote vrouw achter dit grote festival”, dixit Edwin Rutten op NPO Radio 4 – haar trouwe publiek stevig in de ban heeft! De artistiek directeur van het festival hoefde maar even haar strijkstok te beroeren, of complete verstilling maakte zich van de feeërieke Van der Mandelezaal meester. Achterin de zaal werd het lied door een twaalftal zangers en zangeressen ingezet. Dan volgde een tweede verrassing, toen de volgepakte binnenkoer van het Prinsenhof mee mocht zingen – een bijzonder mooie, ja zelfs pakkende muzikale flashmob. De boodschap, die met zoveel woorden ook in het welkomstwoordje van Ferschtman vervat zat, was duidelijk: enkel dankzij de grote betrokkenheid en ontvankelijkheid van het publiek is het Delftse kamermuziekfestival zo succesvol kunnen worden.
Betoverend klankweefsel
Precies de ingrediënten van dat succes werden tijdens dit openingsconcert – getiteld Festival-DNA – extra in de verf gezet. Welke dat dan zijn? Eerst en vooral zijn er de ontmoetingen tussen musici die voor het eerst met elkaar spelen. Dat was vanavond het geval met de pianisten Inon Barnatan en Boris Giltburg, die samen de kloeke tweede suite van Sergei Rachmaninov zouden brengen (1901). “One of the works I was totally obsessed with as kid”, zo schrijft de gewezen winnaar van de Koningin Elisabethwedstrijd (2013) op zijn Facebookpagina. Obsessief was ook de manier waarop de inleiding (Alla marcia) werd aangevat. Op zeer energieke wijze vuurden beide heren elkaar aan. Met zin voor overleg werd de spanning op- en afgebouwd. In de daaropvolgende wals (Presto) werd er niet alleen zeer helder gearticuleerd maar, zeker zo belangrijk, raakten de stemmen ook zeer intiem met elkaar verweven. Het resultaat wervelde als het ware van de hartstocht en was de aanstekelijke voorbode van een fijnzinnige en onderhoudende romance (Andantino). De aartsmoeilijke finale, een bijzonder virtuoze tarantella (Presto), mondde uit in een net iets te verbeten tweegevecht. Zat de balans niet altijd even snor, het verhinderde het publiek niet om het duo op een staande ovatie te trakteren.
Naast een ontmoetingsplek voor wereldvermaarde musici gaat men er in Delft ook prat op om speciale aandacht te geven aan al wat onbekend (en dus maar al te vaak onbemind) is. Zo kregen de toehoorders vanavond het hoogst ongewone septet à cordes vocales et instrumentales (1909) van de Franse componist André Caplet voorgeschoteld, waarbij het strijkkwartet met twee sopranen en een mezzosopraan wordt aangevuld. Tekst is er weliswaar niet: de drie vrouwen vocaliseren hun partij en vervolmaken als volleerde sirenes het eens geagiteerde, dan weer betoverende klankweefsel. Van bij de aanvang werd er zeer alert gestreken. De middenstemmen waren prominent in het hechte klankbeeld aanwezig, met de kwieke tweede viool Itamar Zorman als voornaamste exponent. Het was er allesbehalve aan te horen dat dit een gelegenheidsensemble is. Buitengewoon delicaat en spannend wordt het pas echt wanneer de stemmen hun intrede doen. Soepel en koortsig was de stemvoering van het vocale trio, knap de wijze waarop er door het zevental samen dynamiek werd gemaakt. Met een onverholen passie werd er meermaals naar een climax toegewerkt. Jazeker, ook deze intense uitvoering had beslist een ovatie verdient.
Wonderlijk festivalstuk
Meteen na de pauze zou er normaliter een creatie plaatsvinden. “Met het thema van dit jaar wou ik nieuwe werken laten schrijven voor geijkte bezettingen om op die manier de traditie te vernieuwen”, zo vertelde Liza Ferschtman in een interview met Klassiek Centraal. Helaas raakte het strijkoctet van Mathilde Wantenaar (° 1993) niet tijdig klaar. “Ik ben er heel verdrietig over, het is de eerste keer dat ik zo geblokkeerd ben geraakt”, zo verklaart de piepjonge Nederlandse componiste in een mail. Heel jammer om te lezen natuurlijk, maar er is goede hoop dat het werk in maart volgend jaar alsnog in première zal kunnen gaan. En dus was het meteen de beurt aan een ander, zowaar nog jonger talent om voor het voetlicht te treden. Het octet voor strijkers van Mendelssohn, geschreven toen de knaap nog maar zestien jaar oud was (1825), is niet alleen “één van de wonderen van de 19de-eeuwse muziek” – zoals een toenmalig criticus ooit schreef – maar bovendien een echt festivalstuk: soms intimistisch, met name in het serene Andante, maar toch vooral symfonisch en opvallend opgewekt en levendig. Aangespoord door het indringend fraseren van primaria Ferschtman, lag de nadruk in het Allegro moderato, ma con fuoco vooral op het geestdriftige karakter van de compositie. Piano’s en fortes werden, zoals door Mendelssohn voorgeschreven, scherper dan gebruikelijk beklemtoond. In beide middendelen was vooral de timing van het ensemble exemplarisch. De trage beweging was een en al broosheid en getuigde van een opmerkelijk groot inlevingsvermogen. In het spitse scherzo (Allegro leggierissimo) werd dan weer zeer snedig op elkaar ingespeeld. De finale (Presto) ten slotte, die veel wegheeft van een rustieke mallemolen, klonk zo transparant als de glazen wand van de Van der Mandelezaal.
Als een blik meer kan zeggen dan duizend woorden, dan zegt een lach misschien meer dan duizend noten. Het plezier en de goesting die van de gezichten van de muzikanten af te lezen was, straalde ook door in het (samen)spel. Deze 20ste editie van het Delft Chamber Music Festival belooft één groot feest te worden.