Nominatie Gouden Label – Na jarenlange intense ‘melomania’ zou men af en toe eens geneigd kunnen zijn te denken: nou ja, we hebben het intussen wel allemaal eens gehoord…
Nominatie Gouden Label – Na jarenlange intense ‘melomania’ zou men af en toe eens geneigd kunnen zijn te denken: nou ja, we hebben het intussen wel allemaal eens gehoord…
Het is ook zo dat we de elfendertigste keer in Beethovens Vijfde nauwelijks nog nieuwe dingen horen, tenzij een of andere finesse in de schriftuur van de componist zelf.
Want precies daarom is het te doen: iemand die ook met een grijsgedraaid stuk muziek iets ‘nieuws’ of iets ‘anders’ doet. De fameuze persoonlijke toets, zoals die van Glenn Gould met zowat alles wat hij – al of niet met goede smaak, maar wel op een zeer originele manier – aanpakte. Twee verschillende versies van de Goldbergvariationen van J.S. Bach, om maar een voorbeeld te geven.
Nooit routine
En dan verschijnt er een cd met een originele titel en dito hoes – alvast een pluspunt – met muziek voor fluit en piano. Al bij de eerste noten slaan we bijna achterover van verbazing! Routine mag er bij het beluisteren van goede muziek nooit zijn. Kunstmuziek (bekend als ‘klassiek’) is geen auditief behang (niks op tegen als u naar Vivaldi luistert tijdens het strijken – bravo zelfs – maar dan mist u wel een dimensie).
Irreëel
Wat we te horen krijgen, is bijna irreëel. De klanken die fluitist Toon Fret produceert, lijken rechtstreeks uit het universum te komen en niet via een mens van vlees en bloed. Toon Fret bespeelt op deze cd een moderne houten Böhm-fluit. Van pianissimo tot fortissimo: alles is even gaaf, klinkt prachtig, is als het ware onwezenlijk als een diafane mist boven een herfstlandschap. Fluweelzacht als de betere klarinet van Roeland Hendrikx bijvoorbeeld en kristallijn als de sopraanstem van Anne Cambier. De combinatie van beide bovennatuurlijke eigenschappen zijn zowat de droom van elke muzikant, vooral blazers: klinken als een mooie menselijke stem. Je hoort niet ademen of geen lucht die naast het instrument ontsnapt. Hoed af! Ook voor de opnametechnici, hierin gesteund door de akoestiek van Studio 1 van Flagey.
Programma
Het programma bevat Duitse en Oostenrijkse muziek uit de tweede helft van de 19de eeuw en de eerste decennia van de 20ste eeuw, met voornamelijk werken die we niet dagelijks te horen krijgen.
Het begint met de charmante Drei Romanzen, opus 94 van Robert Schumann, oorspronkelijk geschreven voor hobo en piano, intieme, schijnbaar eenvoudige muziek die elke gevoelige ziel aanspreekt. Allicht niet het allergrootste van Schumann, but who cares.
Het vierdelige Undine van Carl Reinecke (1824-1910) valt later in de geschiedenis en is vrijwel onbekend bij het grote publiek tot zelfs bij veel musicologen. Hij schreef ‘maar’ driehonderd werken: opera’s, symfonieën, koor- en pianomuziek, veel kamermuziek ook, waarvan vrijwel niets meer gespeeld wordt, naast een paar al even onbekende boeken over muziektheorie. In zijn tijd groeide het Conservatorium van Leipzig en het Gewandhausorkest nochtans uit tot van de meest gerenommeerde instituten van Europa. De muziek ligt niet zo ver af van die van Schumann en verwacht u dus aan een kabbelend beekje van sprankelende klanken, vooral in het Intermezzo Allegretto vivace en de Finale Allegro molto met ertussenin een meditatief Andante tranquillo dat zelfs naar Brahms zweemt.
Alexander von Zemlinsky (1871-1942) schatten melomanen meestal veel vroeger in de geschiedenis. Zijn Fantasien über Gedichte von Richard Dehmel – voor piano solo – dateren uit 1898, refereren inderdaad aan “vroegere tijden” maar zijn zuivere romantiek met zelfs een aarzelende “Hinweis” naar iemand als Claude Debussy (1862-1918). Dit brengt ons bij pianiste Veronika Iltchenko. Een en al Fingerspitzengefühl en de geknipte figuur voor dit soort werk. Op onze high-end-hi-fi horen we dingen die een doordeweekse installatie allicht niet zal weergeven: onvoorstelbaar brede en diepe stratificatie van harmonische klanken (en boventonen) die we zelfs op sommige Steinway’s niet horen. Quid? Tot we ontdekken dat hier een Fazioli 278 bespeeld wordt. Hetzelfde instrument dat we enige tijd geleden mochten aanraken bij de voorstelling van dit topmerk in Vlaanderen, door JS Piano’s (meer hierover elders op onze site). De gustibus et coloribus… maar zoals de bassen hier klinken, klinken ze nergens. Naar analogie van het klokje thuis zeker…
Na dit intermezzo voor piano solo trekken we nog iets verder in de geschiedenis en komen aan bij Walter Niemann (1876-1953). Opnieuw een componist die bijna niemand kent. De quasi bucolische Vier Stücke aus einem alten Patrizierhause, opus 121a scheef hij in 1933. Niet meteen een periode van vrede en peis in Duitsland. Maar Niemann – een zuivere romantische ziel – geeft grif toe dat hij inspiratie zocht in Buddenbrooks van Thomas Mann. Het ene verklaart het andere. Plaats voor virtuositeit zowel op de fluit als op het klavier.
Tot slot Impressions exotiques, opus 134 uit 1919 van Sigfrid Karg-Elert (1877-1933), opgedragen aan zijn goede vriend… Walter Niemann. Karg-Elert schreef net na de Eerste Wereldoorlog opvallend veel voor dwarsfluit. Dat had te maken met de opkomst van de Böhm-fluit, die technisch gezien een grotere virtuositeit en een grotere dynamiek mogelijk maakt. Ook dit is muziek van het zuiverste kaliber, door twee solisten van de bovenste plank. Laat u betoveren door hemelse klanken.