Nominatie Gouden Label – De eerste voorstelling die de Muntschouwbrug tijdens de verbouwing van het theater “extra muros” voorstelt, bewijst al meteen “dat de inzet ook buitenshuis hoog blijft” – zoals de directie beloofde. De triptiek van de eenakters die Sergei Rachmaninov in het begin van de 20ste eeuw componeerde, biedt zowel visueel als auditief boeiend theater.
In het veelzijdige oeuvre van de componist heeft opera een beperkt aandeel. Als eindwerk van zijn studies aan het conservatorium van Moskou componeert hij in 1892 Aleko, naar het verhaal De Zigeuners van Pushkin. Behalve een schitterend studieresultaat levert de opera hem ook de start van een professionele carrière op, want hij wordt geaccepteerd voor uitvoering en publicatie.
In 1897 wordt Rachmaninov chef-dirigent van het private operagezelschap van de spoorwegmagnaat en mecenas Savva Mamontov. Daar wordt hij bevriend met de bas Chaliapin, die toen de eerste passen zette voor wat een legendarische carrière zou worden. De samenwerking wakkert zijn zin om opera te schrijven aan. Tijdens een verblijf met Chaliapin in Italië in 1900 componeert hij Francesca da Rimini naar een verhaal uit de Divina Commedia van Dante, waarvoor Modest Tsjaikowsky (broer van) hem het libretto levert. In 1904 wordt Rachmaninov chef-dirigent van het Bolshoitheater en ziet de kans schoon zijn eigen werken op de scène te zetten. Ondertussen heeft hij ook De gierige ridder geschreven en beide opera’s gaan in première in Moskou in januari 1906. Latere operaprojecten worden nooit voltooid, dus het is bijzonder interessant dat de Munt dit voltooide opera-oeuvre van Rachmaninov op één avond integraal presenteert.
Wonderlijk, zinnig, maar tragisch
De opera’s zijn totaal verschillend van inhoud en sfeer en met beperkte middelen heeft het productieteam Hotel Pro Forma met regisseuse Kirsten Delholm dat op wonderlijke en tegelijk zinnige wijze uitgebeeld. De inspiratie voor het decor lijkt ontleend aan het antieke Griekse theater met een hoge trap als een amfitheater waarop zowel protagonisten als koorleden plaatsnemen. Onderaan de trappen (in het orchestra van het theater) zit het orkest, want het Théâtre National heeft geen orkestbak. In het tweede deel (De gierige ridder) dragen de personages als ze buiten de video op het voortoneel staan het typische schoeisel met dikke zolen, zoals het in het Griekse theater gedragen werd (kothornoi).
Zowel Aleko als Francesca da Rimini is een tragisch liefdesverhaal: oprechte liefde leidt tot overspel, dat eindigt op moord door de jaloerse rivaal. De muziek van Rachmaninov heeft typische fin-de-siècle klanken (die vaak aan Szymanowski doen denken) die uitstekend zowel de lyrische emoties alsook de felle wraakgevoelens evoceren. Het is boeiend het orkest te kunnen volgen, met bijvoorbeeld de heerlijk zachte tonen van de houtblazers (hobo, klarinet, fagot) in de lyrische taferelen van Aleko en de harde kopers in de wrede en (letterlijk) helse passages van Francesca da Rimini. Ook de harp komt bij Rachmaninov vaak op de voorgrond, en dit in een uitgesproken emotionele rol. In Aleko herkennen we passages die naar de volksliedkunst neigen, maar ook romantische lyriek à la Tchaikovsky. De gierige ridder is een deprimerend stuk met dreigend expressieve klanken, doordrongen van fatalisme. In Francesca da Rimini overheerst de sensualiteit die helemaal past bij de passionele liefde. De inleiding tot de opera is puur veristisch en doet denken aan de gelijknamige opera van Riccardo Zandonai: knappe muziek waarvan je je afvraagt hoe het komt dat ze niet meer gespeeld wordt, en schitterend vertolkt door Koor en Symfonieorkest van de Muntschouwburg. Dirigent Mikhail Tatarnikov engageert zich totaal in de sfeer van de muziek en houdt zowel expressiviteit als lyriek perfect onder controle, zodat het nooit bombastisch of sentimenteel wordt.
Bizarre werelden
Ondertussen kijken we naar beelden die ons – even evenwichtig als de muzikale uitvoering – meenemen in drie keer een fataal verhaal gesitueerd in een andere context. Al blijft voor het eerste en het derde deel het zicht op de trappen hetzelfde, kostuums, belichting en choreografie brengen verscheidenheid. In Aleko herkennen we de uitbundige kleuren en vormen van de Russische kunstenaar en kubist Robert Delauney, perfecte tijdgenoot van Rachmaninov. Zelfs het gelaat van vele zangers is gekleurd, wat zorgt voor een bevreemdend theatraal effect, maar het geheel bijzonder schilderachtig maakt en de aandacht van de toeschouwer verscherpt. Dat de koorleden in de pauze zich als zwervende zigeuners tussen het publiek begeven is, een leuk fait-divers. In Francesca da Rimini zijn de kostuums beperkt tot wit-zwart met strak geometrische tekening als een litho van Escher. Het versterkt het apocalyptische van het verhaal en de muziek. In De gierige ridder wijkt de regisseuse af van het trappendecor. Delholm plaatst het orkest achter een doorzichtig toneelgordijn waarop videobeelden geprojecteerd worden die de achterdochtige en hebzuchtige blikken van de gierigaard, zijn angst voor ellende in de ruïne van zijn woning en tegelijk voor het noodlot dat hem fataal wordt, uitvergroten. Elk stuk neemt de toeschouwer in een bizarre wereld mee, waarbij het gevoel van noodlot en mysterie in crescendo gaat.
De cast is hoofdzakelijk samengesteld uit Russische zangers, wat ongetwijfeld een pluspunt is in dit repertoire. Het liefdeskoppel in Aleko en Francesca da Rimini wordt telkens uitstekend vertolkt door Anna Nechaeva en Sergey Semishkur: zij met hoge heldere sopraan, die smelt van liefdesverlangen, hij met smachtende, karaktervolle, maar nooit scherpe tenorstem. Voor de veeleisende partij van de gierige ridder legt bariton Sergei Leiferkus zijn charismatische persoonlijkheid even opzij om de egoïstische en bezeten gierigaard te vertolken: een prachtprestatie.
Rachmaninov Troika neemt de toeschouwer mee in de magie van klank en spel. De opvoering is een absolute voltreffer als slot van dit seizoen en krijgt meteen een Gouden Labelnominatie, mee te nemen naar volgend seizoen.