Tegelijk met de grandioze publicatie van August De Boeck (1895-1937), componist (zie elders in deze nieuwsbrief) verscheen het 71ste volume van de Phaedra-reeks In Flanders’ Fields met het pianoconcerto van August De Boeck en instrumentale fragmenten en bewerkingen uit diens opera’s Théroigne de Méricourt en Francesca (ook bekend onder de titel van de oorspronkelijk Franstalige versie La Route d’Éméraude).
Jozef De Beenhouwer en Frits Celis zorgden voor de herontdekking van deze vergeten werken, een ware revelatie. Ik heb voordien altijd gedacht dat August De Boeck uitsluitend de meester was van het miniatuur in het lied en de pianoliteratuur en daarnaast de inventieve orkestrator van enkele beknopte en snedige orkestwerken zoals Dahomeyse Rapsodie en Fantasie op twee Vlaamse Volkswijzen. Zijn Symfonie in g en het Vioolconcerto leken me de grotere adem te missen, al vormt de indrukwekkende Nocturne voor orkest daar een uitzondering op. Zijn opera’s zijn voor mij (en voor vele anderen) onbekend terrein.
Frits Celis (°1929) kent dit gebied door en door, zowel vanuit zijn praktijk als musicus in het orkest van de Vlaamse Opera in de jaren 1940 en 1950, als nadien vanuit zijn ervaring als dirigent van drie van de vijf opera’s van August De Boeck. Frits Celis is altijd een toegewijd pleitbezorger geweest van de muziek van De Boeck en bovendien een onverdroten speurder naar verloren gewaande partituren. Door zijn toedoen werden in de jaren 1960 het Vioolconcerto en de Nocturne voor orkest opnieuw ontdekt. Door zijn metier als componist en door zijn inleving in de muziek van August De Boeck is Frits Celis bovendien de aangewezen persoon om diens muziek ook op een andere manier aan de vergetelheid te ontrukken. Want indien de opera’s van De Boeck niet meer tot de podia van onze eigen operahuizen doordringen, waarom dan geen orkestfragmenten of bewerkingen distilleren uit deze intrinsiek zo waardevolle partituren?
Frits Celis stelde reeds enkele jaren geleden een suite samen uit de opera De Rijndwergen voor een Klara-cd (Etcetera KTC 4024). Als voormalig radioproducer van deze opname moet ik eerlijkheidshalve vermelden dat de suggestie om dit aan Frits Celis te vragen afkomstig was van … Luc Famaey. En ook nu was het Luc Famaey die Frits Celis aanspoorde om nog twee andere opera’s van August De Boeck onder handen te nemen voor deze nieuwe cd-productie.
De eerste opera is Théroigne de Méricourt uit 1900. De orkestpartituur van dit werk werd jarenlang verloren gewaand, Frits Celis ontdekte ze echter in 1972 in het archief van de Koninklijke Vlaamse Opera. De heldin van het verhaal, Théroigne, is een jongedame uit het Ardense dorpje Marcourt aan de Ourthe. Het verhaal speelt zich af op het einde van de 18de eeuw. Een adellijke jonker laat de jonge Théroigne zitten voor een schepsel met meer blauw bloed in de aderen. Théroigne komt in Parijs terecht en ontpopt zich tot een van de voorvechtsters van de Franse Revolutie. Met de adellijke jonker, die eveneens in Parijs belandt, loopt het niet zo best af. Het verhaal barst van bombast en wapengekletter, ook in muzikaal opzicht. Maar Frits Celis koos voor zijn bewerking de prelude van het eerste bedrijf, waarin een fijnzinnig natuurtafereel geschetst wordt: geen gezwollen romantiek, ook geen uitgesproken impressionistisch klankbeeld, maar een milde en heel tedere toets met een weifelend vragende ondertoon.
De Boeck schreef in totaal vijf opera’s, de eerste twee op Franstalige, de volgende twee op Nederlandstalige libretto’s. De laatste was opnieuw op een Franse tekst: La Route d’Éméraude (De Weg van Smaragd). Deze opera heeft een vrij lange ontstaansgeschiedenis (1913-1920), waarvoor de oorlogsjaren mee verantwoordelijk zijn. Het is het meest gave werk van August De Boeck, met een grote spanningsboog en een sterk ontwikkelde dramatiek in het tweede en derde bedrijf. Het verhaal speelt zich ditmaal af in het Holland van de 17de eeuw. De jonge molenaarszoon Kobus wil kunstschilder worden, wat niet naar de zin is van zijn ouders (eerste bedrijf: Roeping). Uiteindelijk vertrekt Kobus toch en wordt hij in Amsterdam aangenomen in het atelier van Frans Krul, een vriend van Rembrandt. Uiteraard is er ook een scène met Rembrandt en Kobus. Maar wat belangrijker is: Kobus valt voor de femme fatale, het Spaanse model Francesca. Het komt tot een intens liefdesduet waarin de dramatiek van de twee totaal verschillende karakters een meesterlijke muzikale pendant vindt (tweede bedrijf: Hartstocht). Francesca is echter wispelturig en er is een kaper op de kust. Letterlijk: de Spaanse piraat Barbera (derde bedrijf: Wroeging). Iets soortgelijks kennen we uit Carmen. Maar het loopt niet zo slecht af als bij Carmen, want in het vierde bedrijf (Loutering) komt Kobus terug tot bezinning bij de rustgevende gezangen in een kerk. Uiteindelijk vindt hij de weg – de weg van smaragd! – terug naar huis. De opera eindigt met het wiegelied van de moeder van Kobus, zoals bij Peer Gynt. De opera kreeg later, in 1933, een Nederlandstalige versie voor een uitvoering in de Vlaamse opera en werd herdoopt in Francesca, wat wel eens aanleiding geeft tot verwarring.
August De Boeck maakte zelf reeds een orkestrale bewerking van fragmenten uit het vierde bedrijf. Uiteraard richtte Frits Celis zich naar deze bewerking, maar hij voegde er de berceuse aan toe. Verder nam Celis uit elk bedrijf de meest significante scène, waarbij hij de vocale stemmen in het orkestrale weefsel opnam. Samen goed voor meer dan 45 minuten muziek met een volgehouden intensiteit die ik niet verwacht had. Het sublieme hoogtepunt is het hartstochtelijke liefdesduet uit het tweede bedrijf. Ingehouden passie, sensuele verlokking, zoete overgave en losbarstende emotie versmelten hier samen in één lang verhaal. Moet men dit werk van De Boeck in invloedssferen situeren? Natuurlijk zijn er Wagner-reminiscenties, maar die zijn er evengoed in de Gurrelieder van Schönberg. Ondanks de lengte van dit duet is De Boeck nergens wijdlopig of breedsprakerig. Het heeft een perfect evenwicht en blijft boeien door zijn prachtige orkestratie. Een ware ontdekking, voor mij en hopelijk voor vele anderen. Misschien is het de aanzet om deze Francesca of Route d’Émeraude nog eens integraal op de planken te brengen? In elk geval is het een aansporing om toch tenminste dit ene fragment in het symfonisch repertoire in te lassen. Overigens, het Janacek Filharmonisch Orkest van Ostrava en dirigent Ivo Venkov hebben hier keurig en heel mooi werk geleverd.
De andere ontdekking op deze cd is het Pianoconcerto van August De Boeck. Het is weliswaar niet mijn eerste kennismaking. Jozef De Beenhouwer vertolkte dit werk reeds in 1987 in een concert in studio 4 van het Flagey-gebouw met het BRT Filharmonisch Orkest onder leiding van Fernand Terby. Nog vroeger, in 1983, werd er een televisieopname van gerealiseerd met dezelfde uitvoerders en in 1985 was er een concertuitvoering met het orkest van de Vlaamse Opera onder leiding van Frits Celis. Maar het is dankzij Jozef De Beenhouwer dat dit überhaupt kón gerealiseerd worden. Het oorspronkelijke concerto is eigenlijk geschreven voor ‘Hans-Klavier’, een concertvleugel met twee klavieren naar het ontwerp van de Waalse ingenieur en pianist Pierre Hans (1886-1960). Het bovenste klavier stond een halve toon hoger gestemd, wat onvermoede mogelijkheden bood voor chromatische passages en akkoordherhalingen. August De Boeck componeerde zijn pianoconcerto bijgevolg ook ietwat als een demonstratieconcerto voor zijn leerlinge Mit Scapus (1922-1989). Zij was dé voorvechtster van het ‘Hans-Klavier’ en gaf daarin ook les aan de conservatoria van Antwerpen en Parijs en elders in het buitenland. Na haar laatste uitvoering van dit concerto in 1948, raakte het pianoconcerto in de vergetelheid, aangezien een uitvoering op een normale concertvleugel niet doenbaar was. Jozef De Beenhouwer nam de taak op zich het concerto aan te passen aan een normaal pianoklavier, waardoor het opnieuw uitvoerbaar werd. Vele passages moesten herschreven worden en de cadens van de finale werd grondig herwerkt (cfr. notities in het cd-boekje).
Eigenlijk schreef De Boeck zijn pianoconcerto in twee etappes: in 1926 componeerde hij een Scherzo voor Hans-klavier en orkest. Dit werd het kernstuk van het concerto. Drie jaar later omkaderde hij het met een eerste deel Moderato en een derde deel Finale. Presto. Uiteraard bleef het demonstratieve karakter overheersen, maar het geheel is een fris en tintelend concerto. Het begint met een lichte en verende inleiding, waarna de roulades zich ontplooien en overgaan naar een exposé van spelmogelijkheden. Het einde van het eerste deel zinkt in parallelle octaven weg en herhaalt in een verstilde echo nog even het beginthema. Het Scherzo beantwoordt misschien het meest aan het beeld dat we ons altijd van de muziek van De Boeck hebben gevormd: dynamisch, kernachtig, kleurrijk en quasi opborrelend uit één enkel motiefje. De Finale heeft wat Rachmaninov-trekjes en herneemt, na een mooie en verstilde episode, op het einde de thema’s van het eerste deel als een elegante afscheidsgroet. Het is geen groots concerto, maar het heeft ontzaglijk veel meer in zijn mars dan louter een demonstratie van de speelmogelijkheden van een nieuwsoortig klavier. De Boeck kon het gewoon niet laten om kwalitatief heel goed werk af te leveren. En datzelfde mag ook van de uitvoerders gezegd worden.
Tot slot moet ik bekennen dat ik een bijzonder groot respect heb voor het werk dat aan deze realisatie voorafging. Het herschrijven van een concerto of het kiezen en bewerken van operafragmenten is niet zomaar wat knip- en plakwerk. Het vereist een meer dan gewoon vakmanschap, het vraagt onnoemelijk veel uren intense arbeid en het verlangt een buitengewone eerbied voor het origineel waarbij men zichzelf en zijn eigen compositorische of pianistieke ambities wegcijfert.
Het cd-boekje is heel mooi opgemaakt met een schilderij van Edgard Tijtgat op de cover en binnenin een schat aan origineel materiaal rond de figuur en het werk van August De Boeck. De teksten zijn van de protagonisten van de herontdekking van deze partituren: Frits Celis en Jozef De Beenhouwer.