****De jongste productie van de Berliner Philharmoniker met Simon Rattle is er een waarvoor we weinig of geen (!) referenties hebben: de Negende Symfonie in d van Anton Bruckner (1824-1896), in een ‘volledige’ versie, met name in 4 delen dus. Lees: de door een team van eminente musicologen ‘vervolledigde’ symfonie want eigenlijk bleef die negende (zie infra) onvoltooid.
**** De jongste productie van de Berliner Philharmoniker met Simon Rattle is er een waarvoor we weinig of geen (!) referenties hebben: de Negende Symfonie in d van Anton Bruckner (1824-1896), in een ‘volledige’ versie, met name in 4 delen dus. Lees: de door een team van eminente musicologen ‘vervolledigde’ symfonie want eigenlijk bleef die negende (zie infra) onvoltooid. Bruckner had alleen de eerste drie delen afgewerkt en bleef tot aan zijn dood nog fragmenten noteren van een vierde deel.
Hoewel een overtuigd Bruckner-fan stel ik me steeds vaker een paar vragen. Sta me toe, beste lezer.
Een eerste vraag houdt verband met het voortbestaan van het (zeer) groot symfonisch orkest. Let wel: dit is helemaal geen vraag over het voortbestaan of de subsidiëring van een dergelijk instituut. Ik hou zeer veel van de ‘sound’ die zo’n orkest voortbrengt en zal blijven pleiten voor het voortbestaan ervan, allicht in een andere ‘vorm’ dan vandaag, al was het maar om te blijven genieten van Brahms, Berlioz, Bruckner, Wagner, Stravinsky, Sjostakovitsj en anderen. De vraag is echter universeel. Met Jacques Barzun in From Dawn to Decadence (Harper/Collins) kan men zich afvragen of een oversized orkest niet stilaan in een muzikaal museum thuishoort. Hoort u het donderen in Keulen? En wat met de broodwinning van tienduizenden muzikanten ter wereld? No problem: die kunnen terecht in vijf maal zo veel kleinere als er nu grote orkesten zijn. En als dan toch een werk uitgevoerd wordt waarvoor (soms) meer dan honderd muzikanten nodig zijn… kan men doen zoals men nu reeds doet voor sommige projecten: in een mum van tijd, per telefoon desnoods, dergelijk orkest samenstellen. En de typische sound van het Birmingham of de Berliner of de Wiener… Nope, die is al een hele tijd verdampt. Een kei is hij die de orkesten ter wereld nog uiteen kan houden in een blind test. Ze imiteren elkaars sound (en elkaars commercieel succes) zodanig dat een beetje chef ‘het’ net zo goed zou doen met wat – voorlopig nog pejoratief – een telefoonorkest heet. Een hele kwestie die ons hier veel te ver zou leiden om volledig uit te spitten. Een pleidooi vóór het orkest, leest u in Au Coeur de l’Orchestre van Christian Merlin (Fayard), waarin het ‘intieme’ leven van een orkest uit de doeken gedaan wordt.
Een tweede vraag houdt verband met de mythische verhalen rond het componeren van een negende symfonie. De ‘grote’ Beethoven slaagde er niet in meer dan negen symfonieën te componeren en dus – typisch Romantiek – kreeg elke componist de kriebels wanneer hij zich waagde aan een negende (het zou zijn zwanenzang kunnen worden), laat staan – als dat al lukte – aan een tiende symfonie.
Onzin natuurlijk. Ludwig van Beethoven (1770-1827) leefde gewoon niet lang genoeg. Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) stierf nog jonger, maar schreef toch 41 symfonieën. Joseph Haydn (1732-1809) zo maar eventjes 104 (in Hobokens catalogus zelfs 108). In de 20e eeuw geraakte Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) tot niet minder dan 15… Dus laten we die mythe van de ‘vervloekte’ negende maar vergeten. Aansluitend hierop – want er is inderdaad nog méér – hoeft ook niemand zich te verbazen dat sommige symfonieën – ook van grootmeesters – onvoltooid gebleven zijn. Wie krijgt het in zijn hoofd de Onvoltooide, nota bene de zevende, van Franz Schubert (1797-1828) te voltooien? Hij schreef er zelf daarna nog twee. Bij Gustav Mahler (1860-1911) – jawel, ook in volle Romantiek – bleef de 10e symfonie onvoltooid. Enfin, waar ik heen wil: waarom, um Himmels willen, moest de Negende Symfonie van Bruckner voltooid worden? Er was – in tegenstelling tot het Requiem van Mozart bijvoorbeeld, daar ging het om geld – geen enkele reden toe. Dat er voldoende schetsen, fragmenten, flarden… bestaan om dit te doen, is best mogelijk. Pikant detail: veel van die bladzijden werden na het overlijden van Anton Bruckner (1824-1896) gestolen door manuscriptenjagers. Een aantal daarvan werden gelukkig teruggevonden.
Musicoloog John Phillips zegt: “The finale is no musical curiosity but an integral part of the work as its composer intended”. Net zoals Beethoven zijn Negende opbouwde met de koorfinale in het achterhoofd, zo werd de Negende van Bruckner ontworpen, inclusief dit laatste triomfale slotstuk.
Al of niet volledig is die negende alvast een indrukwekkende brok muziek. Met het vierde deel erbij: tweeëntachtig minuten lang. Simon Rattle is niet de man om hier lichtvoetig door te huppelen. Wat niet wegneemt dat ik in het feierliche, misterioso eerste deel wat mysterie mis. Dat zullen dan weer de Berliner Philharmoniker zijn die, na de dood van Herbert von Karajan (1908-1989), niet meteen van mystiek of van mysterie een handelsmerk gemaakt hebben. Het Scherzo (bewegt, lebhaft) en Trio (schnell) vormen het tweede en kortste deel (bijna 11 minuten) en spreekt het meest aan. Dit is Rattle’s ware biotoop. Nog steeds omtrent de vierdelige versie vertelt Rattle aan Gramophone: “Deze symfonie is te vergelijken met de constructie van een kathedraal. Nog voor de eerste steen gelegd wordt, heeft de architect alles tot in de details uitgewerkt. Het plan is volledig. Welnu, het voorbereidend werk van Bruckner was dat ook en ik kan me het werk niet (meer) inbeelden zonder het vierde deel erbij”. Dat vierde deel is (opnieuw) misterioso maar nu schnell.
Ik hoor graag Bruckner, want – in tegenstelling tot wat kwatongen beweren – er gebeurt voortdurend wel iets in zijn lange (!) symfonieën. Maar in dit onbekende, toegegeven toch wel Bruckneriaanse, slot mis ik “je ne sais quoi”. Misschien is net dit de sleutel tot het mysterie: de ware apotheose van het leven van Bruckner zelf.