Het Delft Chamber Music Festival blaast dit jaar twintig kaarsjes uit. Genoeg reden voor Klassiek Centraal om naar Amsterdam te sporen voor een gesprek met artistiek leider Liza Ferschtman. “Er komen in ons festival heel veel positieve elementen samen: geweldige musici, een goede programmering, een fijne festivalsfeer en mooie locaties. Die combinatie is best uniek.”
Deze zomer is het feest bij onze noorderburen. In Delft viert het plaatselijke kamermuziekfestival zijn 20ste verjaardag. Eén ding is zonneklaar, zo luidt het in het voorwoord van de programmabrochure: het festival is bij het DNA van Delft gaan horen net zoals het Delfts blauw en Vermeer. Elf dagen lang – van 28 juli tot en met 7 augustus, één dag langer dan normaal – is klassieke muziek er koning. Onder de noemer DNA: essentie onderzocht ontvangt de Zuid-Hollandse stad, liefelijk geprangd tussen Rotterdam en Den Haag, een uitgebreide schare aan musici. Het Belcea Quartet, Boris Giltburg, Elisabeth Leonskaja of Christianne Stotijn: het zijn maar enkele van de grote namen die hun opwachting zullen maken. Maar er zal ook worden gedanst en voorgedragen. En voor de allereerste keer staat er zelfs een opera geprogrammeerd.
Naïeve overmoed
De huidige artistiek directeur van het Delft Chamber Music Festival is Liza Ferschtman. Ik ontmoet haar in een vinotheek aan het – kan het toepasselijker? – Gustav Mahlerplein, op een steenworp van het treinstation Amsterdam-Zuid. De Nederlandse violiste nam tien jaar geleden de fakkel over van haar collega Isabelle Van Keulen, die het festival in 1997 samen met haar agente Marianne Brinks had opgericht. “Brinks werd op een gegeven moment ook mijn agent. Ik zat toen in het studieprogramma van de Nederlandse Muziekprijs. Word je daarvoor geselecteerd, dan krijg je een mentor toegewezen. Die mentor was ook de voorzitter van het bestuur van het festival. Hij moet gedacht hebben: zij kan dat wel. Dat was niet iets waar ik op dat moment zelf van overtuigd was. Want toen ze mij vroegen was ik vijfentwintig, en dat vond ik best jong. Maar het was wel een gigantische kans. Ik heb er dus even over nagedacht en uiteindelijk, in een vlaag van naïeve overmoed, beslist om het toch te doen.”
Zeker in het begin was het gewicht op de schouders van Ferschtman zwaar. Ze erfde immers een zeer succesvol festival, met een grote naam, dat op dat moment bovendien enig was in zijn soort. “Ik had het gevoel dat echt iedereen meekeek – hoe gaat ze dat doen? Het heeft mij ook enkele jaren gekost om mij het festival helemaal toe te eigenen, zonder dat ik de bedoeling had om alles te veranderen. Ik wilde uiteraard de sterke kanten behouden, maar toch langzaamaan mijn eigen ideeën vorm gaan geven. Ik stond er gelukkig niet helemaal alleen voor. Het organisatorische geraamte bleef intact. Er zat een continuüm in. Maar ik werd wel meteen verantwoordelijk voor de hele programmatie. En zeventien concerten uitwerken, is best veel. ”
Het thema van het festival dit jaar is DNA: essentie onderzocht. Vanwaar deze keuze?
“Isabelle werkte ook met een soort rode draad, maar ik ben het thematische sterker gaan uitwerken. Ik vind het gewoon fijn als er een overkoepelend verband aan het programma kan gegeven worden. Er was bij mij ook een soort aandrang om het festival meer maatschappelijke betekenis te geven. Dat wil niet zeggen dat het daarom altijd zwaar en serieus moet zijn, helemaal niet, maar ik wil het publiek wel aanknopingspunten voor reflectie geven. Het publiek vind al die thema’s heel erg leuk, en ze kunnen de aanknopingspunten ook waarderen, maar ze zijn allang blij als er gewoon heel mooie muziek klinkt.”
“Voor deze jubileumeditie was ik eigenlijk van plan om het mezelf eens heel makkelijk te maken en enkel te programmeren wat ik mooi vind. Zonder thema. Dat leek me eens heerlijk verlichtend. Maar vanuit het bestuur en de fondsenwervers werd dat idee afgeschoten. Het mocht dus niet. Toen ben ik lijstjes gaan maken van wat ik tijdens deze editie heel erg graag wou doen. Eén ding dat al lang op de wenslijst stond, was Die Sieben Todsünden, de opera van Kurt Weill (1900-1950). En dan ga je denken: hoe kan ik daar een thema aan vastplakken? De rode draad in dat werk is moraliteit. En moraliteit heeft te maken met wat ons vormt, met wie we zijn. Vandaar ben ik dan aan wortels gaan denken, maar dat vond ik een lelijke titel. Uit een van de brainstormsessies is dan DNA naar voren gekomen: datgene waaruit we allemaal zijn gemaakt, maar waardoor we ook van elkaar verschillen.”
Hoe heeft het thema van dit jaar de programmatie beïnvloed?
“Alle concerten houden in min of meerdere mate verband met het thema. Ik heb al Die Sieben Todsünden genoemd. Daarnaast ben ik ook niet te beroerd om een woordgrapje te maken. Zo is er het concert getiteld Het raadsel van GEN-ialiteit, waarbij we gaan kijken naar wat een componist geniaal maakt: een vraag waar we helaas nog altijd geen antwoord op hebben. Een andere vraag die ik mij stelde, was waaruit wij bestaan. Het resultaat daarvan is het concert Elementen en temperamenten, waarin verschillende gemoedsgesteldheden aan bod komen – het cholerische, het melancholische – die je heel makkelijk in muziek terugvindt. Het was natuurlijk ook onontbeerlijk om een concert over volksmuziek te hebben. Dat is Songs my mother taught me geworden, naar een titel van een lied van Dvořák. Een compositie die ik ten slotte absoluut in het programma wilde, was de Sonate voor twee piano’s en slagwerk van Bartók. Ik heb veel gelezen over het stuk, maar het was niet makkelijk om dit werk aan het thema te verbinden. Daarom ben ik gaan kijken naar hoe ik dat stuk zelf ervaar. Bij veel van Bartóks muziek heb ik het gevoel dat hij een kosmos hoort die wij niet kunnen vatten, iets dat niet van deze wereld is. Dat idee van een macrokosmos wordt dan tegenover de heel aardse, haast tastbare muziek van Beethoven geplaatst. Het leuke aan dit concert is ook dat de in Nederland bekende sterrenkundige Vincent Icke sonnetten van Shakespeare zal voorlezen die over hemellichamen gaan. Dat leek mij bijzonder complementerend.”
Het festival viert dit jaar zijn 20ste verjaardag. Wordt er voor deze feesteditie iets speciaals gepland?
“De opera van Kurt Weill heeft wel wat voeten in de aarde gehad en voelt daarom als iets extra. Voor de feesteditie vond ik het ook mooi als we elke dag van de week iets laten gebeuren. Vanuit verschillende kanten werd ook gesuggereerd om masterclasses te organiseren, maar ik was niet helemaal overtuigd van de toegevoegde waarde. Ik wilde het dus liever niet, totdat ik in gesprek raakte met jazzviolist Tim Kliphuis en het thema improvisatie aan bod kwam. Toen ging er bij mij een lichtje branden. Want improvisatie is natuurlijk een soort basis van muziek maken, al is het in de klassieke muziek totaal losgelaten. En dus heb ik Tim gevraagd om hierover een masterclass te komen geven.”
“We zitten met het festival al twintig jaar in Museum Prinsenhof, maar altijd in één ruimte (de Van der Mandelezaal, de met glas overdekte ruimte van het binnenhof, nvdr.). We zijn dus nauwelijks het museum zelf in geweest, een museum dat nota bene handelt over de vaderlandse geschiedenis. Dat zijn natuurlijk ook wortels. Daarom hebben we een museumavond met in verschillende zalen korte lezingen en concerten. We hebben ook altijd concerten voor kinderen. Maar ik wilde ook iets met en voor de inwoners van Delft doen. En dus heb ik me erg ingezet voor een kindervoorstelling gemaakt door kinderen, die een band zou hebben met de operavoorstelling. Dat is dus ook iets dat er dit jaar bovenop komt.”
Strijkershart
Wat zijn voor u de belangrijkste voorwaarden voor een goede festivalprogrammatie?
“Dat er verrassende combinaties zijn. Zoiets betekent helemaal niet dat het allemaal onbekende werken moeten zijn, maar ik word wel heel blij van af en toe een vondst die dan ook met mijn thema te maken heeft. Ik voel vaak dat ik een beetje faal als ik te veel bekend werk op het programma zet. Twee jaar geleden, met het thema Spiegelen, had ik een concert dat ging over het gesprek. En dan is het heel fijn om een stuk te ontdekken van de Engelse componist Arthur Bliss (1891-1975) dat heet Conversations. Ik weet zeker dat 99% van het publiek dat nog nooit heeft gehoord. Maar het is net die afwisseling die het spannend maakt. Het maakt ook dat je publiek veel meer bereid is om moeilijke dingen tot zich te nemen. Gelukkig staat men in Delft heel erg open voor nieuwe muziek.”
Hoe moeilijk is het om als festivalorganisator de heug en meug van het publiek in te schatten?
“Het is soms een beetje balanceren. Maar ik weet ook dat ik bijna alles kan doen als ik goede combinaties maak. Ik denk vaak: ik moet naar de vorm kijken, want de inhoud is eigenlijk goed. Hoe kan ik iets presenteren opdat het publiek de muziek makkelijker tot zich kan nemen? Vanuit dat publiek krijg ik trouwens vaak heel uiteenlopende feedback. En ik luister daar ook naar. Sommigen dringen erop aan om meer bekende werken te programmeren. Anderen, en daarom niet per se de jongeren, zeggen: hoe onbekender werk hoe beter. De highlights zullen in elk geval nooit ontbreken. Ik speel die ook zelf graag.”
Er staan ook een aantal wereldpremières op het programma, zoals het Octet van Mathilde Wantenaar en nieuw werk voor pianotrio van Mayke Nas. Is het een bewuste keuze van het festival om hedendaagse componisten te engageren?
“Zeker. Vorig jaar had ik Componist des Vaderlands Willem Jeths (°1959) gevraagd om een aantal studenten van hem te presenteren. Daar zat toen ook Mathilde Wantenaar bij en zij had al een keer gesuggereerd om een strijkoctet te schrijven. Zelf heb ik een ongelooflijk strijkershart, dus dat vond ik meteen een goed idee. Mayke Nas stond al wat langer op mijn wenslijstje. Ik heb vanochtend het tweede deel van haar pianotrio ontvangen. Met het thema van dit jaar wou ik vooral nieuwe werken laten schrijven voor geijkte bezettingen om op die manier de traditie te vernieuwen. Dat er nieuwe werken moeten geschreven worden, vind ik altijd heel fijn. Ik had eigenlijk ook de opdracht gegeven aan de Finse componist Sebastian Fagerlund (°1972) om voor het slotconcert een nieuw octet te schrijven, maar anderhalve maand geleden heeft hij aangegeven dat hij dat niet redt. Dat vind ik extreem jammer. Hopelijk kunnen we dat stuk volgend jaar toch doen.”
Doet u ook actief aan prospectie voor het festival? Gaat u bewust naar bepaalde musici of ensembles luisteren?
“Daar komt een tijdsprobleem om de hoek kijken. Ik zou daar meer tijd voor willen vrijmaken, maar ik speel zelf heel veel. Ik heb wel altijd mijn voelsprieten uitstaan. En tuurlijk is het zo dat ik toevallig ergens mensen hoor spelen en denk van hé. Maar vaak moet ik het hebben van horen zeggen en van research via YouTube. Ik laat me ook veel adviseren door bevriende musici. Want ik ben wel al vaker de fout ingegaan dat ik via een deal met agenten een musicus kreeg die ik helemaal niet kende.”
Hoe moeilijk is het eigenlijk om muzikanten in de zomer naar Delft te halen?
“Er zijn tegenwoordig zó veel festivals in de zomer dat musici het ook dan bijzonder druk hebben. Zeldzaam weinig muzikanten kiezen ervoor om in de zomer niets te doen. Het gebeurt dus wel dat de agenda’s al bezet zijn, maar net daarom probeer ik altijd goed vooruit te plannen. Voor het grootste deel zijn de muzikanten voor het festival van volgend jaar al geboekt.”
Hoe probeert u het festivalgevoel aan te wakkeren?
“De omstandigheden zijn heel behulpzaam. Door de schoonheid van de omgeving en de sfeer en bedrijvigheid die door het festival ontstaan, hoef ik daar eigenlijk weinig voor te doen. Je voelt gewoon: hier gebeurt iets. Er is de hele tijd wat gaande, zeker in de weekenddagen. En hopelijk is ook het goede weer van de partij.”
Internationale aanblik
Ferschtman zou willen dat elke Delftenaar zich met het festival vereenzelvigd. Zelf probeert ze de plaatselijke middenstand te overtuigen om tijdens de festivalperiode klassieke muziek te draaien. “Het zou geweldig zijn moest ze dat doen.” En de Nederlandse Spoorwegen wordt aangespoord om – net als elders in het land – in het station een piano te plaatsen. De zichtbaarheid van het festival zo groot mogelijk maken, daar draait het om. Het kamermuziekfestival geeft Delft een internationale aanblik, zoveel is zeker. Het publiek mag dan hoofdzakelijk uit Nederland komen, er komen ook veel toeristen over de vloer: dagjesmensen die vanuit Den Haag of Amsterdam een uitstapje maken naar Delft of groepen uit Duitsland of Engeland die op muziekreis zijn. Ondertussen blijven de toehoordersaantallen heel stabiel. De gemiddelde zaalbezetting bedraagt een knappe 85%.
Ik vraag Liza om even in haar geheugen te graven. Welke memorabele momenten heeft het festival haar in de voorbije tien jaar reeds geschonken? “Het is altijd zo dat ik heel zorgelijk het festival inga. Maar na afloop is het het beste dat mij is overkomen. Ook al ben ik dan fysiek gesloopt, toch haal ik veel energie uit de vele dankbare reacties die ik zowel van publiek als musici mag ontvangen. Er zijn mooie momenten geweest waar ik zelf bij betrokken was. Heel bijzonder was bijvoorbeeld de uitvoering van de Chaconne van Bach samen met de zangers van het Hilliard Ensemble. Dat was onwaarschijnlijk mooi. Ik speel zelf veel tijdens het festival, maar het is soms nog leuker om in de zaal te zitten. Ik herinner mij nog het Sextet van Erwin Schulhoff (1894-1942), speciaal op mijn verzoek uitgevoerd. Dat is best wel magische muziek. Of Pierrot Lunaire van Schönberg of de liederen van Vaughan Williams voor tenor en hobo. Of combinaties van musici waarbij je ziet dat daar iets moois uit ontstaat en het publiek er blij van wordt. Eigenlijk is er te veel om op te noemen. En gelukkig maar.”
Is er muziek – of zijn er muzikanten – die u zeker nog eens op het festival wil programmeren?
“Ik hou heel erg van Britten en zou graag zijn Canticles doen, in al die verschillende bezettingen. Ik had dit jaar twee van zijn stukken opgenomen, maar heb die er uiteindelijk toch uitgegooid. Er zijn altijd wel genoeg musici die ik graag eens zou willen programmeren. Isabelle Faust heb ik jarenlang proberen te strikken, maar dat heb ik een beetje opgegeven. Zij speelt heel weinig in de zomer. Dan is er ook nog Lisa Batiashvili, die ik heel graag eens op het festival zou willen hebben. En een totaal utopische droom zou Radu Lupu zijn. Maar dat heb ik eigenlijk nog niet eens geprobeerd.”
Waarom moeten mensen die nog nooit het festival hebben bijgewoond dit jaar zeker naar Delft afzakken?
“Omwille van de energie die er ontstaat door al die mensen die keihard – als in een snelkookpan – aan het werk zijn om op internationaal niveau mooie muziek te maken. En om op een verrassende manier ondergedompeld te worden in de klassieke muziek. Maar voor het grootste pluspunt kan ik eigenlijk geen krediet nemen, en dat is gewoon de prachtige omgeving. Die moet gezien worden. Zelf kijk ik bijzonder uit naar Die Sieben Todsünden. En ik ben ook benieuwd naar de Widmann tijdens het slotconcert. Ook het concert waar de Bartók-sonate zal gespeeld worden, vind ik een mooi programma hebben. En dan hebben we ook The Tallis Scholars in de Oude Kerk. Maar eigenlijk kan ik niet kiezen. Ik sta 100% achter het volledige programma.”
Wat is volgens u de grootste verdienste van het Delft Chamber Music Festival?
“De kracht van het veel onbekend en nieuw werk aan mensen te kunnen geven. Door de ontspannen setting is het publiek daar ook zeer ontvankelijk voor, is het veel meer bereid om dingen tot zich te nemen. Er komen in ons festival heel veel positieve elementen samen: geweldige musici, een goede programmering, een fijne festivalsfeer en mooie locaties met een goede akoestiek. Die combinatie is best uniek.”
In een interview van u met NRC las ik: “Er komt zeker een punt dat ik denk: nu iemand anders.” Is dat punt reeds dichtbij of nog veraf?
“De manier waarop ik het doe, is zwaar werk. Ik neem het niet licht op. Dus heb ik wel overwogen om nu te stoppen. Maar tegelijkertijd heb ik het gevoel dat ik mij nog niet volledig heb toegestaan om helemaal dat te doen wat ik eigenlijk wil. Er kan nog zo veel meer! Dat betekent niet dat het festival daarom groter moet, maar het moet wel een soort waarde en een zekere diepgang hebben. Het festival is er niet alleen voor het entertainment.”