Mieczysław Weinberg werd geboren in Polen, vluchtte twee keer voor de nazi’s en vestigde zich uiteindelijk in Moskou, waar hij meer dan 30 jaar lang Sjostakovitsj’ beste muzikale vriend was. Als componist van 26 symfonieën, zeventien strijkkwartetten en zeven opera’s was hij ook een meester van de solosonate voor strijkinstrumenten, een genre waarmee Sjostakovitsj niet vertrouwd was en dat nauwelijks gecultiveerd werd in de Sovjet-Unie. Zijn vier sonates voor cello solo werden gecomponeerd tussen 1960 en 1985 en bevatten enkele van zijn meest geconcentreerde en poëtische inspiraties.
Mario Brunello is een veelzijdige en innovatieve cellist met een van de breedste repertoires, variërend van barok tot hedendaagse muziek. Na vijf albums gewijd aan de meesters van de 18e eeuw en in het bijzonder Bach op de cello piccolo, keert Brunello terug naar zijn dierbare “Maggini” om deze mijlpalen van de celloliteratuur uit de tweede helft van de 20e eeuw te presenteren: “Muziek die me onmiddellijk aansprak, een overweldigende kracht die onmiddellijk – wanneer je het leest, bestudeert en dan beetje bij beetje uitvoert – een betovering over je uitspreekt, zodat je bijna niet meer zonder kunt”.