Het Epos van Gilgamesj, de oudste geschreven literaire tekst in de culturele geschiedenis van het Midden-Oosten en het Westen, is ouder dan de Hebreeuwse Bijbel en vertelt het verhaal van koning Gilgamesj, die deels goddelijk en deels menselijk is en historisch gezien rond 2800 voor Christus zou kunnen hebben bestaan. Na een onrijpe jeugd en een geloof in zijn onsterfelijkheid, moet hij uiteindelijk de kracht en realiteit van de dood accepteren.
Het toneelstuk bestaat uit vijf delen / scènes: Het eerste, de proloog, weerspiegelt de angstige toestand van de stad Uruk, die lijdt onder de despotische heerschappij van de jonge koning Gilgamesj. Om het evenwicht te herstellen, creëren de goden zijn tegenhanger, de wilde man Enkidu, die wordt weggelokt en getemd door een tempelhoer. De toonhoogtecentra van deze scène spellen de muzikale letters van Gilgamesj, die ook de basis vormen van het hele werk. De Reis naar het Cederwoud toont de zware reis van Enkidu en Gilgamesj op zoek naar glorie. Ze wagen zich in het Cederwoud om een van de grootste bomen om te hakken en te gebruiken om een grote poort te bouwen voor de tempel van Enlil, de goddelijke heerser van de kosmos. Ze doden de bewaker van het woud, Humbaba, die door zeven aura’s wordt beschermd. Van zonsopgang tot zonsondergang, een snelle beweging, illustreert Gilgamesj’s race tegen de zon. Hij arriveert kort voor zonsondergang en bevindt zich in een tuin vol juwelen. Gilgamesj zingt een klaagzang over de dood van Enkidu, wat leidt tot de slotscène.