BWV 77 “Gij zult God, uw Heer, liefhebben”: Bach componeerde de cantate als een kruising tussen het Oude en Nieuwe Testament. In het openingskoor worden de Mozaïsche geboden en Jezus’ gebod om lief te hebben vakkundig met elkaar verweven zodat er iets nieuws ontstaat, maar het is vakkundig geweven, gesmeed, geknoopt en geweven. Onze muzikaal leider gebruikte een contrafagot om meer transparantie te creëren. Het effect is verbluffend en, in het geval van deze cantate, zeer wenselijk. Het gebruik van de “Tromba da tirarsi” (schuiftrompet) is niet minder effectief. In aria nr. 5 is deze partij bijna acrobatisch acrobatisch.
BWV 130 “Herr Gott, dich loben alle wir”: had Johann Sebastian Bach gevoel voor humor? Zeker in zijn omgang met engelen. De wezens die zich aan de menselijke waarneming onttrekken, gaven de Thomascantor immers alle gelegenheid tot fantasierijke ontwikkeling. Dit kan eenvoudig worden aangetoond aan de hand van de cantate BWV 130 “Herr Gott, dich loben alle wir”: Scherts, satire, ironie en diepere betekenis op zijn best!
BWV 202 “Weichet nur, betrübte Schatten”: De eerste tien maten zouden voldoende zijn om te spreken van een bevredigende luisterervaring! Wat Johann Sebastian Bach aan het begin van zijn cantate BWV 202 neerzet, is gewoonweg adembenemend. Een dag van vreugde stijgt op uit de onpeilbare diepten van een oersoep die de mensheid vijandig gezind is; hemelse hoboklanken verscheuren onze harten en zielen met pure schoonheid. Aldus voorbereid, beleven we de levendige cantatedelen met open oren en zintuigen.