Het polyfone koorconcert, dat a capella wordt uitgevoerd, verscheen voor het eerst in de Russische muziek aan het begin van de 18e eeuw. Oorspronkelijk was het sacraal, begonnen als een meerstemmige zetting van liturgische teksten. Hoewel het later een meer wereldlijk karakter kreeg, behield het een subliem karakter dankzij het gebruik van christelijke beeldspraak. De meeste componisten van dit genre waren koordirigenten en dirigenten en baseerden zich op de tradities van de oudste professionele koren van Rusland: het Synodaal Koor van Moskou en de Hofkapel van Sint-Petersburg.
De gouden eeuw van het Russische koorconcert begon met de werken van Dmitry Bortnyansky en Stepan Degtyarev tijdens het bewind van Catharina de Grote. Aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw kreeg het genre een nieuwe wending dankzij de inspanningen van Pavel Chesnokov, Sergei Rachmaninoff en Alexander Arkhangelsky. De componisten van de latere 20e eeuw hadden meer vrijheid in hun keuze van poëtische teksten en de vorm van het genre: ze konden wereldlijke thema’s aansnijden, zoals Georgi Sviridov deed in Poesjkins Slinger, of het spirituele en filosofische pad van het genre volgen, zoals in Valerij Gavrilins Klokkenspel.