Het Budapest Festival Orchestra hoeven we u eigenlijk niet meer voor te stellen. Het werd in 1983 – dat is een eeuwigheid geleden – gesticht door Iván Fischer (° 1951). Hij studeerde piano, viool en cello en compositie, dat laatste bij Hans Swarowski in Wenen. Hij werkte ook enige tijd samen met Nikolaus Harnoncourt.
Het Budapest Festival Orchestra hoeven we u eigenlijk niet meer voor te stellen. Het werd in 1983 – dat is een eeuwigheid geleden – gesticht door Iván Fischer (° 1951). Hij studeerde piano, viool en cello en compositie, dat laatste bij Hans Swarowski in Wenen. Hij werkte ook enige tijd samen met Nikolaus Harnoncourt. Fischer is een musicus in hart en nieren (en doe er wat mij betreft nog maar een paar organen bij): van in zijn prille jeugd tot en met vandaag en voor altijd, zal blijken. Hij is wereldwijd een graag geziene dirigent, al of niet samen met zijn eigen orkest en die naam en faam is niet uit de lucht gevallen. Intussen zijn de prijzen, bekroningen, eerbetuigingen en dies meer niet meer te tellen. Van Klassiek Centraal kreeg hij afgelopen seizoen (2010-2011) een Gouden Label voor het Wagnerprogramma.
In deSingel is het Budapest Festival Orchestra met Fischer in het gezelschap van de Franse violist Renaud Capuçon (°1976), solist in de Symphonie Espagnole van Edouard Lalo (1823-1892). Renaud Capuçon heeft een broer Gautier die cello speelt en samen met Frank Braley vormen ze een gerenommeerd trio (zowat het beste dat Frankrijk op dit ogenblik te bieden heeft). Renaud studeerde bij Thomas Brandis en Isaac Stern, werd uitgenodigd door Claudio Abbado als concertmeester in het Gustav Mahler Jugendorchester en werkte samen met Boulez, Osawa, Barenboim enz. Ook zijn palmares reikt van hier tot in Tokio.
De avond opent, zoals betaamt met een ouverture: de Tragische Ouverture, opus 81 van Johannes Brahms (1833-1897). Volgens Van Dale betekent tragisch iets als (vrij omschreven): ernstig, droevig, rampzalig, handelend over mensen die ten onder gaan in hun verzet tegen hogere machten. En dat past niet bij deze muziek. De naam komt nochtans van Brahms zelf, maar vriend noch vijand begrijpt waarom hij een van zijn twee concertouvertures ‘tragisch’ noemt. Er wordt gerefereerd aan Beethoven en zijn Egmont Ouverture, opus 84 die op haar beurt verwijst naar het toneelstuk van Goethe over de tragische terechtstelling van Egmont en Hoorn in Brussel… maar dat leidt ons bijzonder ver, vind ik. Een andere benadering zou kunnen via de andere concertouverture van Brahms, de Academische Feestouverture (eveneens uit 1880) die dan weer vrolijk klinkt (vol citaten uit studentenliederen), waarna Brahms ook wou bewijzen dat hij ook intellectuele en abstracte muziek kon schrijven. Maar of dit nu tragisch is en of Fischer die tragiek weergeeft vanavond? Ik zit te wiebelen op mijn zetel, luister naar de briljante orkestklank (want hierin zijn zowel Fischer als Brahms grootmeesters) maar zoek naar de tragiek. Een collega noemt dit een idiosyncratische uitvoering, van het Grieks ‘idiosunkrasia’, het best te vertalen als ‘karakteristiek’ of ‘eigenaardig’ met de nadruk op ‘eigen’. Daarmee kunnen we leven.
De Symphonie Espagnole in d, opus 21 van Edouard Lalo heeft… helemaal niets Spaans. Professor Jacques Van Deun noemt dat ‘hispanismen’ zoals Georges Bizet in zijn Carmen wil suggereren, nota bene in hetzelfde jaar 1874 geschreven. Nogmaals Van Deun: “Het heeft niets met Spanje te maken maar met virtuoos vertoon van de solist”. En daar krijgen we de volle portie van, dat wel. Wie van een andere planeet komt en geparachuteerd wordt in de overvolle Blauwe Zaal van deSingel vanavond, zal zich afvragen wat voor muziek we daar eigenlijk horen. De symfonie telt vijf delen (in plaats van de traditionele vier – no problem). Het is bravoure alom, met onder andere een portie pizzicatobegeleiding in het scherzando dat, met wat goede wil, de gitaar en dus Spanje (?) evoceert.
Edouard Lalo stamt uit een familie van militairen, maar toen hij zelf geen militair wou worden, trapte zijn vader de zestienjarige jongen de deur uit. Dat waren nog eens tijden… De Spaanse link is overigens niet zó ver te zoeken. In Parijs vertoefde rond die tijd ook de violist Pablo de Sarasate, voor wie Lalo zijn bekende Vioolconcerto in F zou schrijven. Een stouterik vertelt me tussen pot en pint dat Lalo zich de moeite had kunnen besparen. Het werk spreekt niet aan, ontroert niet en dwingt hoogstens bewondering af… voor de violist die zijn niet te onderschatten solopartij uit het hoofd (en met de nodige Franse zwier) ten gehore brengt.
Na de pauze volgt Sheherazade, symfonische suite voor orkest, opus 35 van Nikolaj Rimski-Korsakov (1844-1908). Met deze programmamuziek blijven we volop in de romantiek. Het ‘programma’ van Rimski-Korsakov omvat vier delen: De zee en de boot van Sinbad, het verhaal van prins Kalender, de jonge prins en de prinses en het feest in Bagdad… inclusief de zee en de schipbreuk op de rotsen. De ethische en historische omkadering van dit werk laten we hier opzettelijk achterwege. De uitvoering vanavond is wat heet perfectie. Maar zo perfect dat we – op een bijzonder knappe solo van de klarinet na – nauwelijks ontroerd worden. Piekfijn, afgeborsteld, tot in de puntjes… al wat je maar wilt, maar zo meticuleus dat je er paf van staat en ‘vergeet’ meegenomen te worden in dit a priori schitterende verhaal. Nee, wij zijn niet zo blasé dat we geen sprookjes meer kunnen horen of er niet meer door ontroerd worden, maar vanavond niet dus.