Auteur Milo Derdeyn
Onlangs brachten we de ‘wedergeboorte’ van deFilharmonie (Royal Flemish Philharmonic voor de wereld buiten Vlaanderen…) onder de aandacht. Niet dat dit respectabel Vlaams orkest ‘dood’ was… maar een frisse opknapbeurt doet iedereen wel deugd.
Met Philippe Herreweghe als hoofddirigent, Martyn Brabbins als eerste gastdirigent en, zoals beloofd, af en toe een gereputeerde maestro van wereldformaat aan de lessenaar… onderstreept dit orkest in de eerste plaats zijn grote flexibiliteit. Het wordt uitgenodigd in belangrijke huizen zoals het Festspielhaus in Salzburg, het Konzerthaus in Wenen, in Tokio en in Peking…
Samen met de komst van Edo de Waart als nieuwe chef-dirigent, die dit beschouwt als de laatste grote uitdaging in zijn carrière en daarvoor naar Vlaanderen kwam wonen, werd ook een nieuwe cd-reeks boven de doopvont gehouden met A-, B- en C-labels. A staat voor het grote repertoire, B voor Belgian Boutique en C voor Cutting Edge (grosso modo muziek van na 1950).
De flexibiliteit konden we met eigen oren bewonderen op drie cd’s en bij die gelegenheid lieten we de naam Brewaeys vallen als kandidaat voor de C-reeks. Hoe een mens soms op zijn wenken bediend wordt. Nog niet op cd, maar live – in een afgeladen volle Blauwe Zaal van deSingel – konden we muziek van Luc Brewaeys bewonderen door deFilharmonie onder leiding van de Nederlander Otto Tausk (°1970). Laatstgenoemde is de nieuwe dirigent van Holland Symfonia en assistent van Valery Gergiev.
Twee uitgesproken spectralisten tijdens het eerste deel van het programma: Jonathan Harvey (°1939), de meest uitgesproken adept van deze strekking en zijn leerling/vriend Luc Brewaeys (°1959), de man van de fenomenale symfonische fresco’s waarin inderdaad de spectrale sleutel gehanteerd wordt om klankmassa’s transparant te laten klinken.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat iemand als Brewaeys zich aangetrokken voelt tot de klankwereld van Claude Debussy (1862-1918). Tussen 1909 en 1912 schreef Debussy een aantal Préludes voor piano: 24 stuks, netjes ingedeeld in 2 boeken. Geen unicum in de muziekgeschiedenis: Bach, Chopin, Rachmaninov en Sjostakovitsj leverden ook hun bijdrage in dit genre, elk op zijn typische manier. Een pragmatische reden om die van Debussy te orkestreren is allicht het feit dat beide boeken elk 35 à 40 minuten duren… en laat dat nu de perfecte lengte zijn van één concertdeel.
Meer musicologische uitleg besparen we u hier, maar dit werk van Brewaeys – dat we overigens niet voor het eerst hoorden – is een sprankelende portie muziek die ook mensen met een soort allergie voor eigentijdse klanken praktisch van bij het begin bekoort. Ondanks zijn zwakke gezondheid kon Luc Brewaeys aanwezig zijn en met zichtbaar genoegen de bloemen en een daverend applaus, ook vanwege de muzikanten, in ontvangst nemen.
Aansluitend: Jonathan Harvey met Body Mandala. Het werk van deze minzame Brit staat nu al als een monument in het pantheon van de 20e en de 21e eeuw. Body Mandala is de weerslag van een bezoek aan Tibetaanse kloosters in het noorden van India. Het is als het ware een boeddhistisch ritueel waarin we Tibetaanse hoorns, hobo’s en slagwerk (klokken en cimbalen) herkennen. Ook dit werk spreekt meteen aan, zodanig zelfs dat we dit zeer geconcentreerd kwartiertje zuivere muziek… te kort vonden. Dit is dan ook een ‘klassieker’ in het werk van de Engelse grootmeester.
Voor het tweede deel van de avond zitten we nog steeds in volle 20e eeuw: Benjamin Britten (1913-1976). Omstreden figuur om allerlei redenen maar bij het grote publiek zijn alleen ‘A Young Person’s Guide to the Orchestra’, de ‘Simple Symphony’, de opera ‘Peter Grimes’ en in het beste geval ook nog zijn ‘War Requiem’ bekend. En dan nog, wat is bekend…
Eén van die onbekende werken is de nochtans indrukwekkende Symfonie voor cello en orkest (uit 1963) die buiten Groot-Brittannië nauwelijks geprogrammeerd wordt. Misschien zijn de redenen van die onbekendheid niet eens zo ver te zoeken. In de eerste plaats is er vanaf pakweg 1960 een grote kloof ontstaan tussen de ‘klassieke’ muziek en het ‘grote’ publiek. U weet intussen dat ik de term ‘kunstmuziek’ verkies boven de te nauwe term ‘klassiek’ die aan slechts één periode uit de geschiedenis refereert. Maar dit doet hier weinig terzake. Twee aan elkaar tegengestelde, maar effectversterkende krachtlijnen liggen aan de basis van die kloof: het obscurantisme van de kunstmuziek uit die tijd en het logisch daaruit volgende gebrek aan belangstelling, tot zelfs afkeer, van het publiek voor die kunst. De algehele oppervlakkigheid van Cultuur (met grote C) na mei ’68 doet daar nog een schepje bovenop.
Verdere filosofische beschouwingen zouden ons hier te ver leiden, maar de Symfonie voor cello en orkest van Britten is zo’n werk op het randje. Hoewel het door de componist zelf bewust niet als concerto voor cello en orkest behandeld werd, speelt de cello wel de hoofdrol. Maar die moet optornen tegen een ‘voltallig’ orkest dat, thematisch bekeken, een even grote rol speelt als het solo-instrument.
Nu is Alban Gerhardt geen dilettant in het vak. Zijn palmares liegt er niet om. Hoewel hij met groot enthousiasme speelt (de hele partituur met virtuoze passages uit het hoofd) komt hij vanavond maar matig over op het nochtans aandachtige publiek. Ik heb daar twee verklaringen voor: ten eerste vergt dit werk relatief veel inspanning, zowel van uitvoerders als van toehoorders – en in het tweede deel van een avond zoals deze is dat allicht wat te veel gevraagd – en ten tweede ‘harmoniseert’ het niet echt met de eerste helft van het overigens nochtans evenwichtig samengesteld programma. De cellosymfonie dwingt bewondering af en de uitvoering ervan was meer dan gemiddeld goed, tot zeer sterk zelfs, maar het klikte niet. Iemand fluisterde in mijn oor: geef mij dan maar Harvey en Brewaeys. En dat is pas een compliment voor beide nog levende componisten.