Twee van de dirigenten die ik ken, kunnen een puur muzikale uitvoering met hun ensemble en solisten zo magisch maken, dat een scenische presentatie absoluut gemist kan worden. Het zijn René Jacobs en Leonardo García Alarcón. De uitvoering van Monteverdi’s Orfeo in Bozar met Alarcón was dan ook een echte belevenis.
Op een goeie twee weken woonde ik twee keer een uitvoering bij van deze dirigent met zijn ensemble Cappella Mediterranea en het Choeur de Chambre de Namur en solisten. In deSingel brachten ze eind april Nabucco, de tussen de plooien van de geschiedenis verdwenen opera van Michelangelo Falvetti. En nu toeren ze met Orfeo: het meesterwerk van Claudio Monteverdi, vaak beschouwd als de geboorte van de opera als genre. Beide uitvoeringen deden de toeschouwers op het puntje van hun stoel belanden. Al kunnen we stellen dat de zeventiende-eeuwse Nabucco-versie van Falvetti lang niet zo dramatisch gecomponeerd is als de latere van Giuseppe Verdi, toch was de uitvoering meeslepend, puur door de manier waarop de muziek aangepakt wordt. Eenzelfde ervaring bood de voorstelling van Monteverdi’s Orfeo.
Van Monteverdi vieren we dit jaar de vierhonderdvijftigste verjaardag. Zijn opera Orfeo werd als “favola in musica” (“verhaal in muziek”) voor het eerst gespeeld in 1607 in het paleis van de hertog van Mantova. De tekst van Alessandro Striggio loopt grotendeels gelijk met die van Euridice van Jacopo Peri, een werk dat een paar jaar eerder in Firenze werd gecreëerd. Misschien wilde Monteverdi zijn Florentijnse collega aan het hof van de Gonzaga’s overtreffen. De opera was in elk geval onmiddellijk een succes. Monteverdi had duidelijk de uitdaging aangekund om het mythologische gegeven een emotionele kracht te geven die nieuw was, én – vooral – die de toehoorders diep ontroerde. De gedetailleerde instrumentale ondersteuning beklemtoont de vocale partijen die de stijl van zijn kleurrijke madrigalen nog overtreffen. De vocale versieringen (vaak uitgeschreven, bijvoorbeeld in Possente Spirto, de grote aria van Orfeo) bewijzen zijn geniale techniek, volledig in dienst van het dramatische.
Wonderlijk geheel
De uitvoering door de Capella Mediterranea verbluft van bij de eerste tonen van de toccata waarmee het stuk inzet. De variaties op de herhaalde baspartijen, de precisie van de harp, fagot, blokfluit, gamba, het klavecimbel en orgel: alle muzikanten bespelen hun instrument als een exponent van wat er verteld wordt of van de emotie waaraan het personage onderworpen is. De ritornelli geven adem, net zoals het koor commentaar geeft. Alarcón bespeelt zelf een tweede klavecimbel en komt in actie op de felste dramatische momenten. Zijn taak is in de eerste plaats met sobere en duidelijke bewegingen en vooral uiterst bezielend het stuk te ritmeren en tot leven te brengen. Hij verzamelt een aantal solisten rond zich van het hoogste karaat. Bovendien laat hij hen niet immobiel op een rijtje op het podium plaats nemen, maar ze komen en gaan, bewegen zich met gepaste gestiek die – net als de instrumenten – de emotie uitdrukt en verhevigt. Zo wordt de voorstelling een wonderlijk geheel dat de toeschouwer meeneemt op een muzikale tocht doorheen de emoties van de personages.
Francesca Aspromonte mag – in zwarte jurk – als Musica openen en vanuit de zaal nodigt ze op een prachtige baslijn en met even prachtige lichaamsbeweging de toeschouwer uit zich over te geven aan de kracht van de muziek, die troost biedt en aanvuurt. Ze keert nadien in elegante witte jurk terug als Euridice. Haar heldere en soepele sopraan is onweerstaanbaar en de duetten met Orfeo zijn pure liefdesbetuigingen. Als Orfeo had ik graag een iets lichtere en flexibeler stem gehoord dan die van de knappe jonge tenor Valerio Contaldo. Zeker de vocalises in de aria Possente Spirto hadden iets vloeiender en met een naadlozer legato gemogen. De andere dames kunnen alleen maar met superlatieven beschreven worden. Dat geldt zowel voor Giuseppina Bridelli als Messagiera en zeker voor Anna Reinhold als Speranza en Proserpina, die met tederheid in stem en gestiek Pluto tot medelijden probeert te bewegen. Zowel Konstanin Wolff, de bas die Plutone zingt, als de zeer diepe bas van Salvo Vitale (Caronte) zijn indrukwekkend. Bovendien zijn alle kleinere partijen perfect vertolkt, vaak door zangers die als individuen uit het uitstekende koor van het Choeur de Chambre de Namur gelicht worden. Een voorstelling die dan ook op een uitbundig en lang applaus onthaald werd.
Wie Orfeo in Bozar gemist heeft, kan ik beslist volgende voorstelling aanraden: op zaterdag 5 augustus in Brugge of op zondag 17 september in Luik (Opéra Royal de Wallonie).
- WAT: Claudio Monteverdi (1567-1643) | Orfeo
- WIE: Cappella Mediterranea en Choeur de Chambre de Namur o.l.v. Leonardo García Alarcón
- STEMMEN: Valerio Contaldo, Francesca Aspromonte, Giuseppina Bridelli, Anna Reinhold, Konstantin Wolff, Salvo Vitale, Nicholas Scott
- WAAR: Henry Le Boeufzaal, Bozar, Brussel
- WANNEER: woensdag 17 mei 2017
- CREDIT FOTO: Laurent Cools