Een sober poëtisch decor vult de reusachtige scène van de Opéra de Bastille in Parijs. Een lichtblauwe lucht met enkele zeilende wolken is zichtbaar door de raam- en deuropeningen. Het meubilair is deftig maar bijzonder krap.
Een sober poëtisch decor vult de reusachtige scène van de Opéra de Bastille in Parijs. Een lichtblauwe lucht met enkele zeilende wolken is zichtbaar door de raam- en deuropeningen. Het meubilair is deftig maar bijzonder krap. De sfeer is gezet voor Strauss’ Arabella: een sprookje met happy end dat zich afspeelt in een verarmde aristocratische Weense familie. Renée Fleming is de ster van de voorstelling, maar vervult toch niet helemaal de verwachtingen.
Marco Arturo Marelli geeft doorheen zijn regie niet echt scherpe maar anderzijds niet mis te verstane verwijzingen naar de Weense beau monde. Midden negentiende eeuw maakte die Weense society een periode door van nauwelijks te slikken verval. Hoffmannsthal en Strauss wilden na Rosenkavalier die zich in het achttiende-eeuwse Wenen afspeelt, hun nieuwe Weense verhaal een eeuw later situeren. Evengoed moest het een lichtvoetig verhaal worden met een flinke portie ironie maar met een goedmoedige afloop. Arabella moet uitgehuwelijkt worden aan een goede partij die de financiële toestand van de familie Waldner kan opkrikken. De eenvoudige Matteo die op haar verliefd is, past niet in dat plaatje. De zus van Arabella, Zdenka, moet zich als jongen uitgeven, want de familie heeft niet de financiële armslag om twee dochters uit te huwelijken. De deugniet Zdenka neemt haar zus èn Matteo wel in het ootje door hem liefdesbrieven te schrijven, die zogezegd van Arabella komen. Arabella wordt op het traditionele koetsiersbal als gelukstoeval ècht verliefd op de huwelijkskandidaat die Graaf Waldner voor zijn dochter heeft uitgenodigd. Deze rijke Mandryka is dan ook niet de oude vriend van de Graaf, maar zijn veel jongere neef. Na het rechtzetten van een bijna faliekant uitgedraaide grap van Zdenka, komt alles goed en eindigt het “Lustspiel” met een dubbel huwelijk: Arabella met Mandryka en Zdenka met Matteo.
Diva van de hoge noten
Het immense draaitoneel van de Bastille geeft handig de kans om letterlijk de scène te verdraaien tussen de twee werelden waarin het stuk speelt, die van de realiteit – of misschien eerder van de hypocrisie – en die van de fantasie. Soms helpt daarbij ook nog een sprookjesblauw toneelgordijn, dat mooi samenkleurt met de prachtige jurken waarin Fleming de diva van het stuk mag spelen. Renée Fleming is als zangeres gewoon een prachtige verschijning op de scène, een vrouw met stijl en standing, een uiterst geschikte Arabella dus wat fysiek en voorkomen betreft. Vocaal schiet ze toch een beetje te kort. Haar prachtige eerste aria, waarin ze als het ware voorspelt wat er haar in de opera overkomt, namelijk dat op een dag “der Richtige” voor haar zal opdagen, is een voorzichtig proberen of ze wel alle hoge noten haalt. Ja, die haalt ze inderdaad en die blijven parelen tot en met haar grote liefdesbekentenis op het einde van de opera. Maar wat ze tussen die heerlijke hoge lijnen zingt is verdoezeld en mompelt ze onverstaanbaar. Het geeft een spijtig onevenwicht aan de vocale prestatie van deze hoe dan ook knappe zangeres.
De jonge sopraan Julia Kleiter (ze zong ook al in de Singel en in de Vlaamse Opera in Die Schöpfung) was een karaktervolle Zdenka met een heldere en warme sopraanstem. Michael Volle zong een overtuigende Mandryka , zelfzeker en verleidelijk in zijn eenvoud. Ook de rest van de bezetting was zowel vocaal als wat acteren betreft zodanig ingevuld dat deze voorstelling van Arabella een plezier was om te zien en te horen. Philippe Jordan dirigeerde met weelderige stijl à la Strauss. Misschien had her en der de “lustige” of ironische toets iets scherper geaccentueerd kunnen worden.