Nominatie Gouden Label – De Muntschouwburg bracht als een tweedaagse double bill twee Händel-opera’s voor het voetlicht: het zelden gespeelde Tamerlano en het iets vaker opgevoerde Alcina. Van het goede te veel? Helemaal niet, want beide voorstellingen zijn prachtig.
Nominatie Gouden Label – De Muntschouwburg bracht als een tweedaagse double bill twee Händel-opera’s voor het voetlicht: het zelden gespeelde Tamerlano en het iets vaker opgevoerde Alcina. Van het goede te veel? Helemaal niet, want beide voorstellingen zijn prachtig.
Pierre Audi, intendant van de Nationale Opera in Amsterdam en bij het publiek van de Munt ondertussen ook bekend van onder meer Orlando van Händel, regisseerde beide opera’s in 2003 voor het Drottningholm Festival, en presenteerde in 2005 een aangepaste versie van die producties in de Amsterdamse opera. Die ensceneringen worden nu in Brussel en daarna ook opnieuw in Amsterdam getoond. Ze blijven trouw aan de stijl van het barokke theater van Drottningholm. Hoewel de oude machinerie van het originele theater uiteraard niet is nagebouwd, is het decor zo authentiek mogelijk. De schakeringen van groen in de bomen, de patina van de planken vloer en de muren van het kasteel van Alcina of de truc met de wolken in Tamerlano: alles is met zorg nagebootst. Het effect is wonderlijk mooi. De kostuums in barokstijl zijn van een gelijkaardige pracht.
Vol betekenis
Händel schreef beide opera’s voor Londen: Tamerlano ging in 1724 in King’s Theatre in première, het magische verhaal Alcina werd elf jaar later in het ondertussen als rivaliserend theater ontstane Covent Garden voor het eerst opgevoerd. De latere opera is opgesierd met koor en balletmuziek. In beide opera’s maakte Händel uiteraard perfect gebruik van de sterzangers die hij in de Britse hoofdstad ter beschikking had, vooral van de castraatzangers (voor Tamerlano en Andronico in Tamerlano, voor Ruggiero in Alcina). De rol van de tovenares, geschreven voor de sopraan Anna Maria Strada del Pò, is misschien wel een van de mooiste Händel-partijen.
Is Alcina gebaseerd op een verhaal uit Ariosto’s Orlando furioso, dan heeft Tamerlano een historische achtergrond die teruggaat naar de strijd tussen Turken en Mongolen in de veertiende eeuw. Zowel voor het fantasierijke verhaal van Alcina als voor het bij momenten zeer spannende verhaal van Tamerlano, heeft Pierre Audi een bijzonder sobere, maar uiterst efficiënte personenregie ontworpen. De emotionaliteit waarmee Händel zijn personages muzikaal beladen heeft, is scenisch uitgepuurd. De zangers bewegen met uitgekiende bewegingen over de scène. Al is een tempo, een handbeweging, een wending van het hoofd of het aanraken van een schouder nauwkeurig bestudeerd, toch komt het spontaan over, want het is vol betekenis.
Dezelfde precisie en finesse karakteriseert de muzikale uitvoering door Les Talens Lyriques onder leiding van Christophe Rousset. De subtiliteit waarmee de muzikanten de emoties ondersteunen, grenst aan het wonderlijke, met in Tamerlano nog het prachtige effect van de klarinetten. De accenten die de continuo-groep in het verhaal legt, stuwt de vertelling voort en houdt het spannend.
Volkomen geslaagd
De zangers leveren hun bijdrage aan beide volkomen geslaagde voorstellingen. In Alcina verbaast Sandrine Piau met een continu prachtige, egale sopraan, die de veeleisende coloraturen van de diverse aria’s (woede in “Ma quando tornerai”, verdriet in het aangrijpende “Mi restano le lagrime”) zonder de minste hapering beheerst en vol engagement haar personage beleeft. Een unieke prestatie! Mezzo Maité Beaumont zingt een vocaal mooie en scenisch intense Ruggiero met uiteraard (verdiend) applaus voor de bekende aria “Verdi prati”. Angélique Noldus is een mooie Bradamante. Enkel de versleten stem van Giovanni Furlanetto ontsierde hier enigszins de cast.
In Tamerlano stellen we vast dat contratenor Christophe Dumaux sinds zijn vertolking van Giasone in de Vlaamse Opera (mei 2010) een mooie evolutie heeft doorgemaakt. De klank van zijn contratenorstem is zacht, maar vast en zeer aangenaam. Hij beleeft overtuigend de peripetieën van zijn personage als minnaar en heerser. De ster van deze productie is uiteraard Sophie Karthäuser. Wat een delicate en tegelijk assertieve vertolking zet ze van de prachtige vrouw Asteria (geliefde en dochter) neer. De stem is minder krachtig dan die van Piau, maar ze is vol en kleurrijk in de vele emotionele nuances die dit personage doormaakt. Haar vader Bajazet wordt met verve door tenor Jeremy Ovenden vertolkt. Ann Hallenberg is een hautaine Irene en Delphine Gallou zingt de angsten en de onrust van Andronico met zachte mezzotonen, die jammer genoeg te weinig projectie hebben.
Beide voorstellingen staan op een gelijk hoog niveau en boeien elk op hun manier vier uur lang het publiek. Het applaus was verdiend uitbundig. Wat een verademing theater te zien dat geen vergezochte actualiteit nastreeft, maar tegelijk daardoor zo sterk bewust maakt van de emoties en conflicten die nog steeds acuut zijn. Twee voorstellingen die de beslissing om barok door een verlaging van de subsidies wegens geldgebrek te schrappen, doen betreuren en doen verzuchten: zagen we maar meer van dit soort theater!