**** The Oriental Miscellany, Airs of Hindustan is een verzameling oude Indische liederen en dansen, in de 18de eeuw bewerkt voor klavecimbel door William Hamilton Bird (c.1750-c.1804). Het is nu een hoogst originele cd.
De bundel werd voor het eerst gepubliceerd in Calcutta in 1789 en later in Edinburgh rond 1805. De verzameling bevat 30 nummers/liederen waarvan de meeste ook bewerkt voor gitaar, in verschillende Indiase vocale stijlen, genoteerd tijdens live uitvoeringen. De Britse aanwezigheid in India werd door de gestage groei van de Oost Indische Compagnie bevestigd door haar economische en politieke controle. Een groot aantal ambtenaren, handelaren en gelukszoekers trok naar India, gevolgd door hun vrouwen en hun have en goed, waaronder klavecimbels en pianofortes.
In het bijhorend boekje vertelt klaveciniste Jane Chapman over twee zo’n vrouwen, Margaret Fowke en Sophia Plowden. Margarets broer Francis, een violist, schreef een verhandeling over de Vina of Indische lier, gepubliceerd in 1788 en de oriëntalist William Jones, een vriend van de familie, schreef On the Musical Modes van de Hindoes, een publicatie die Haydn zelfs kende.
Sophia reisde met haar klavecimbel van Calcutta tot de Ganges, naar Bengalen of Bangladesh en naar de residentie in Lucknow in de multiculturele Awadh-regio van de uit Perzië afkomstige sjiitische moslims, diep in het binnenland. Daar verzamelde ze de gezongen liederen die ze op dansfeesten in particuliere huizen of in het Old Court House hoorde. Die werden vaak gezongen door bekende artiesten zoals de Kashmiri zangeres Khanum Jan. Hasan Shah schreef in 1790 een mooi boek over haar met de titel The Dancing Girl. Sophia speelde deze liedjes dan bv. voor de nawab (gouverneur) van Awadh, Asuf-ud-Daula (1775-1797), een mecenas die naast kolonel Polier, mogelijks ook heeft bijgedragen tot haar collectie. Onder de kamelendrijvers van de Punjab werden de liederen, een rekhta bv. gezongen door een Chanam (een bekende zangeres) of werd een tappa gezongen door een Dillsook (een mannelijke zanger).
Terug in Calcutta organiseerde Sophia een gemaskerd bal naar het voorbeeld van zo’n nautch of gekostumeerd dansfeest met vrienden van de East India Company. De muziek werd dan gespeeld op klavecimbel en op Indiase instrumenten en William Hamilton Bird stond in voor de organisatie. Sophia stelde vervolgens in de late jaren ’80 een verzameling van dergelijke Hindoestaanse Airs op Perzische en Urdu poëzie samen, die geïllustreerd werd met afbeeldingen van Indiase musici en zangers. Klavecimbel spelen in India was toen echt geen sinecure. Margaret Fowke had bv. vaak problemen om haar klavecimbel juist gestemd te houden in het warme, vochtige klimaat.
Curiosa
Cotillions, de voorloper van de quadrille werden op bals en soirees gedanst. Hindustani Airs werden ter afwisseling op klavecimbel gespeeld en waren onderdeel van het avond entertainment, samen met gezang en het dansen op de nieuwste muziek uit Europa. Deze stukken waren in de galante stijl, populair in het midden van de 18e eeuw, met lied-achtige melodieën, eenvoudige harmonie en de begeleiding bestaande uit tonica en dominant. Een eenvoudige geritmeerde bas werd voorzien van een reeks variaties, vaak à la Kankoon, een soort sister. Deze stukken werden improvisatorisch versierd en gevarieerd naar het voorbeeld van de Préludes non mesurés van Louis Couperin. Naast Rekhtahs, Teranas, Tuppahs en Raagnies die de liederen en dansen van de bundel uitmaken, is er met de Taiwanese fluitiste Yu-Wei Hu ook een sonate voor klavecimbel en fluit opgenomen. De 30 miniaturen klinken niet oosters maar zijn door hun westerse bewerking en verandering van timbre door het gebruik van de registers, eerder curiosa en voorbeelden van 18de eeuwse amusements- of gezelschapsmuziek.
Jane Chapman bespeelt een klavecimbel met twee klavieren of manualen, gebouwd in 1772 in Londen door Jacob Kirckman. Het instrument is een mooi voorbeeld van Engelands productiefste klavecimbelbouwer. Met zijn vijf octaven en zijn strijkers- en luitregisters die voor een opvallende klank zorgen, was het toen het grootste en duurste model van de firma. Dit oud klavecimbel is in verschillende perioden gerestaureerd. De meest recente, in 2013, door Christopher Nobbs en Ben Marks, zette het kostbaar instrument op punt.
Jane Chapman, bekend als Engelands vooruitstrevendste en hipste klaveciniste, studeerde bij Ruth Dyson aan de RCM en bij Ton Koopman aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam. Haar cd’s van 18de-eeuwse Engelse muziek, The Lady’s Banquet, en haar opname van het 17de-eeuws Frans Bauyn Manuscript, werden beide zeer geprezen.